Moderne Friezen zijn door de overheid, milieuclubs en hun linkse media ingekapselde metro-mietjes, die wat geks over út klimaet en duesssssaaam fossielfraaai roepen. Voor de subsidie. Of wat gezagsgetrouwe goedgelovigen. Maar in het jaar 28 hakten ze 900 Romeinen in de pan, in het zogeheten Baduhenna-Woud uit protest tegen voortschrijdende belasting-verhoging.
De Friezen hadden eerder enkele belasting-ambtenaren gekruisigd, mensen van de Romeinse milieubeweging en hun Postcode Loterij-legioenen.
Die Friezen hadden voor de slag in het Baduhenna-woud het Castellum Flevum belegerd. Daarin herken je al de naam van het latere Flevoland, naar het door rivierlopen uitgesleten Mare Flevum dat de lokale bevolking Aelmere zou gaan noemen. Nog later door voortschrijdende zeespiegelstijging en de doorbraak van het huidige Marsdiep bij de Allerheiligenvloed in 1170 ontstond daaruit de Zuiderzee.
Waar dat Castellum precies lag is niet bekend. Bij Velserbroek (NH) in 1988 bij aanleg van de Wijkertunnel vonden archeologen sporen van een veldslag uit die tijd.
Dat zou een kandidaat-locatie kunnen zijn. Over het Baduhenna-woud tast men ook in het duister.
In het nabijgelegen Heiloo claimen ze uiteraard dat dit ‘heilige woud’ in hun regio lag, de plaatsnaam Heiloo verwijst toch al naar heilig loof. Zij hebben sinds 1988 een ‘Museum Baduhenna‘ met archeologische vondsten. Maar het kan natuurlijk ook ergens onder de huidige zeebodem gelegen hebben.
Wanneer je met garnalenvissers meevaart kun je in de vangst rond de kop van Noord Holland nogal eens boom-restanten in de netten krijgen. En stukken veen. Het woud is waarschijnlijk zo’n moerassig elzen-oerwoud geweest als hierboven afgebeeld, maar pin mij daar niet op vast.
De naam van dat duistere woud zou afgeleid zijn van een Germaanse oorlogs-godin die in de gestalte van een kraai op het slagveld verschijnt.
Dat moet dan een raaf zijn geweest, de ‘lijkenpikker’ die traditioneel op slagvelden verscheen om het aas van gevallenen te eten. Daarom volgt de raaf ook wolven, hij leidt ze zelfs naar hun prooi, om van de resten te kunnen knagen.
In dat castellum Flevum trokken de Romeinse belasting-ambtenaren zich terug, waaronder de door de Romeinen aangestelde bestuurder over de Friezen: Olennius.
Over die felle tegenstand van de Friisi bericht de Romeinse geschiedschrijver Tacitus:
Zo gauw Apronius, de bevelhebber van Beneden-Germanie dit bekend werd, liet hij detachementen van de legioenen uit de hoger gelegen provincie en uitgelezen eenheden samenkomen. Hij trok met beide legers tegelijk de Rijn langs en rukte het land van de Friezen binnen.
De belegering van het castellum was al opgeheven en de opstandelingen waren, om hun eigen land te beschermen, reeds weggetrokken. Hij liet dus de dichtbij gelegen lage stukken land met met dammen en bruggen bevestigen, om daarover de zware legertros te leiden.
Omdat men inmiddels doorwaadbare plaatsen gevonden had, beval hij een ruitereskadron en het Germaanse voetvolk, dat in ons leger diende, de vijand in de rug aan te vallen. Die stonden echter reeds in slagorde en joegen de eskadrons van de bondgenoten en de hun te hulp gezonden ruiterij op de vlucht.
Vervolgens werden drie lichte cohorten en daarna wederom twee, dan na een tijdje, de cavalerie van de bondgenoten de strijd in gestuurd. Als ze tegelijkertijd hadden aangevallen, waren ze sterk genoeg geweest. Maar om dat ze nu echter met tussenpozen kwamen, konden zij degenen die reeds in wanorde waren geraakt geen ruggensteun meer geven.
Ze werden door de angst der vluchtenden ( voor de Friezen RZ) meegesleurd.
Apronius gaf Cathegus Labeo de legaat van het Vijfde Legioen, het bevel over de rest van de hulptroepen. Daar zij door de bedenkelijke positie van de zijnen in nood werden gebracht, zond hij bodes en verzocht dringend om steun van de legioenen. Nu stormden zij van het Vijfde Legioen naar voren, versloegen de vijand in een heftige strijd.
En zij brachten de door hun verwondingen uitgeputte cohorten en eskadrons in veiligheid. De Romeinse veldheer besloot geen wraak te nemen en liet ook de gevallenen niet begraven, hoewel vele tribunen, prefecten en centurio’s van hogere rang gevallen waren.
Later hoorde men van de overlopers, dat 900 Romeinen waren afgeslacht in het zogenaamde woud van Baduhenna, waar de gevechten tot de volgende dag voortduurden. En dat een andere 400 man sterke schare zich op het landgoed van de vroegere soldaat Cruptorix had teruggetrokken.
Toen ze verraad vreesden (onderling RZ) dreven zij elkaar wederzijds de dood in.
Beroemd was sindsdien de naam van de Friezen onder de Germanen.Terwijl Tiberius de verliezen verheimelijkte, zodat hij niemand voor de oorlog verantwoordelijk hoefde stellen. Ook de senaat maakte zich geen zorgen, dat het rijk aan zijn grenzen eer inboette.
De verschrikking van binnenuit beheerste de gemoederen, zodat men redding (tegen die vrees RZ) zocht in vleierij (jegens de Friezen RZ)
Dit is dan de enige vermelding van het Baduhenna-woud.
Of je nu ook van ‘geblokkeerde koolstofvastlegging’ kunt spreken, omdat dit woud er nu niet meer is en mogelijk ergens in de zeebodem begraven ligt, dat moet je dan ‘deskundigen’ als Hans Blonk vragen. 🙂