Om uit te vinden hoe we als Friesland duurzaam en circulair kunnen worden halen we op Interessante Tijden inspiratie uit de Warme Middeleeuwen, toen de Friese economie op windenergie en biobrandstof draaide. Vandaag de monnik Worp van Thabor, die in het Thaborklooster woonde bij Ysbrechtum.
De Friese economie draaide op windenergie, en bioenergie uit koemest, turf en hout, zo beschreef Worp van Thabor, en de bevolking snoepte van alle biodiversiteit die in het vette Friesland leefde. Al had men toen geen overheid die zo gek was daarvoor miljardensubsidies te geven.
De Thaborwei en Tjalhuizem
Dankzij de kloosterkweeste waarmee we Friesland herontdekken, kwamen we bij de Thaborweg (vlakbij Sneek, Ysbrechten), waar ooit deze geschiedschrijvers en kloosterbroeders Peter en Worp van Thabor (1530) woonden. Vlakbij vind je een buurtschap Tjalhuizum dat al in 300-500 als terp aan de rand van de Middelzee ontstond. Volgens mij is alleen nabijgelegen Hartwerd ouder, dat al voor de jaartelling en terp was met vondsten van menselijke bewoning.
Het terp-buurtschap is vernoemd naar de Vrouwe Tjal Tjallema (1334) die eigenaresse van de gronden was, waar nu nog wat boerderijen en 1 kerktoren uit de 19de eeuw staan.
Die toren was oorspronkelijk natuurlijk ook zo’n Middeleeuws zadeldakje maar dat werd afgebroken. Er ligt nog een in 2004 overleden kunstenaar bij begraven, met de fles jenever voor het graf in de aanslag. Vind je een graf dat schuin afloopt, dan is dat een teken dat het leven voortijdig is afgebroken.
Terwijl een grafsteen met puntdakvorm betekent dat het leven is volgeleefd. Zie je kindergraven met daarover gebogen twee schuine grafstenen, dan betekent dit dat die ouderen ook in de dood nog over de kindjes waken.
Tot zover de doden, nu dankzij ‘De Beknopte geschiedenis van Friesland’ van W.Eekhoff (1851) kan ik nu voor het eerst een citaat over de Friezen delen, dat Worp van Thabor in 1530 opschreef. Zo krijg je een mooie volkskarakterbeschrijving uit die woelige tijd. Laat ik ook even een correctie aanbrengen op het fotobericht van vorige week. Toen beschreef ik dat ‘Us Heit’, die Oranje Stadhouders de Friese vrijheid juist be-eindigden.
Dat is niet juist. De Friezen zelf hielpen- volgens W.Eekhoff- hun vrijheid zelf om zeep door onderlinge twisten, als die tussen de Schieringers en Vetkopers (Westergo en Oostergo), en de Donia-oorlogen. Het was de Hertog van Saksen die in een korte periode vanaf 1498 met zijn heerschappij van ongeveer 10 jaar een stukje stabiliteit bracht, en daarmee ook welvaart. Want hij be-eindigde die onderlinge oorlogen en tribale twisten, zoals je die twisten tot vorige eeuw nog tussen dorpjes had.
Dan zit je ook al in de periode waarin Grutte Pier als kapervaarder optrad, waarover later meer.
Zodra de Furor Frisia zich niet naar buiten kon richten – zoals met de kruistochten tot in de 13de eeuw, of tegen de aanvallen van de Hollandse graven (als in 1345) – begonnen diverse adelijke families weer met elkaar te knokken. Teveel vrijheidsdrang betekent dus ook chaos, want dan heeft iedereen alleen het eigen zwaard als wetboek. Zo zie je door de geschiedenis ook dat 1 krachtige leiderspersoon het verschil maakt.
Of dat nu Karel de Grote was, of de latere Hertog van Saksen. Terwijl, wanneer ze incompetente en zwakke opvolgers hebben, dan breekt de pleuris weer uit.
W.Eekhoff noemt steeds de Friese vrijheidsdrang als hoofdeigenschap, die het meest tot uiting kwam in de slagzin ‘Wij Friezen knielen alleen voor God’. Die slagzin stamt uit 1555, uitgesproken door Gemme van Burmania. Dus van het geslacht, waarvan we in de kerk van Ysbrechtum nog een doodsbeeld vonden.
Nadat Keizer Karel V 40 jaar een periode van relatieve stabiliteit bracht (met nog steeds veel onderlinge oorlogen), nam Koning Filips het roer over het keizerrijk over (1555). Bij het zweren van de Eed van Trouw zouden de 8 Friese vertegenwoordigers als enigen niet knielen voor Filips in Brussel. Zodat ze de naam ‘Stand-Friezen’ kregen.
Die periode wanneer Filips de troon bestijgt, luidt dan het begin van het einde van de Kloosterperiode van Friesland in. Want van Filips moesten de Friezen weer niets hebben, zodat de opstand volgde in combinatie met de wil tot kerkhervorming. Ook het klooster van Thabor moest er in 1572 al aan geloven, toen het werd geruïneerd en platgebrand.
Voorlopig willen we liever in de Middeleeuwen blijven, die dankzij de geschiesschrijving van Worp van Thabor en andere kloosterlingen opgetekend werd.
Bedenk dat er in Friesland tot 1570 nog geen drukpersen waren. Tot die periode waren de ongeveer 50 Friese kloosters en priorijen de bakens van geletterdheid en relatieve rust, afzondering in een zee van geweld. Steeds poogden de Hollanders zich meester over Friesland te maken, maar ook de Hertog van Gelre wilde die weerbarstige Friezen in bezit.
Die kloosters is het ons hier om te doen, hun beschavende rol bij de cultivering van het woeste Friesland, die wildernis tussen land en zee. Ook W.Eekhoff onderstreept die opbouwende rol van het kloosterleven voor Friesland nadrukkelijk. Hoewel die kloosters in de 14de eeuw dus ook bij de onderlinge Vetkoper-Schieringer-twisten betrokken raakten (Ludingakerke versus Bloemkamp) als waren zij Shaolin-vechtmonniken.
We citeren nu Worp van Thabor (1530), die zijn geschiedskroniek hier schreef, over hoe goed de Schepper de Friezen bedeeld had:
Friesland is een vlak land, zonder bergen, maar rijk in groot en klein vee. n dat gedeelte, hetwelk aan den noordelijken oceaan grenst, bestaat de grond uit zware klei, vruchtbaar in granen, overvloed in gras, overdekt met weidevelden en voor de veeteelt uitnemend geschikt.
Vanhier, dat die streken ontzaggelijke groote en vette ossen opleveren, die door inheemsche en vreemde kooplieden naar elders worden uitgevoerd. Bovendien levert dit gedeelte van Friesland overvloed van melk, boter en honig op, waarvan het vele streken van Nederland voorziet. Het zuidelijk gedeelte des lands heeft een meer zandigen grond, en is meer geschikt voor graanbouw dan voor veeteelt.
Ook heeft het meer overvloed van hout. (dan bedoelt hij Gaasterland RZ) Op vele andere plaatsen is de grond moerassig (het Lage Midden RZ) Aldaar worden kluiten aarde (veen) uitgestoken, die in de zon gedroogd het gebrek aan hout, tot haarbrand rijkelijk vergoeden; anderen evenwel voeden het vuur met gedroogden koemest.
Overigens telt Friesland slechts weinige steden, maar daarentegen des te talrijker dorpen en buurtschappen die, bijna door het gansche land, zoodanig aan elkander gerijd zijn, dat men de eene van de andere naauwelijks onderscheiden kan. In sommige delen vindt men uitgestrekte en nuttige meren, die overvloed van visch opleveren.
Bovendien telt dit land, door Gods voorzienige zorg, zoo velerlei land- en watergevogelte, welks eijeren en vleesch een even voortreffelijk voedsel opleveren, dat zelfs aan rijke lekkerbekken niets ontbreekt, om hunnen smaak te streelen.
Want, om van eenden, ganzen en andere soorten vogels niet te spreken,l die in Frieland ontelbaar zijn, doch die men ook elders vindt, is er hier eene zoo groote hoeveelheid zwanen, dat niet slechts edelen en vermogenden, tot wier spijs zij meer bijzonder behooren, maar zelfs de geringere klassen en de boeren daarvan tot verzadiging toe kunnen eten.
Friesland brengt derhalve alles wat tot levensonderhoud noodig is in den ruimsten overvloed voort; wijn en olie alleen uitgezonderd.
Welvaart alom dus, wat de vorige week ontvouwde theorie bevestigde over de bewoners van Terzool. Een vlag met bieten en knolrapen, alsof dat het enig dieet was. Dat kan niet kloppen wanneer je wateren vol vis hebt en de landerijen vol vogels. Je ziet zo wel, dat de druk in de Middeleeuwen op wat men tegenwoordig ‘biodiversiteit’ noemt niet beslist lager lag dan nu.
Toen was alles dat om mensen heen leefde en groeide nog nodig als potentieel voedsel. Dat wat men nu modieus ‘circulaire economie’ noemt. Dat je leeft van wat de omgeving je voorziet, en je haalt ook ook de bioenergie (turf, koemest en hout) uit je omgeving, maar dan zonder dat Meindert Smallenbroek als RVO-ambtenaar je daarvoor miljardensubsidies toestopt.
Wat waren de Middeleeuwse Friezen vooruitstrevend! Duurzaam ook.
🙂
Wanneer we het sprookje dat duurzaamheid & ‘Fryslaan Fossssielfraaai’ heet toch van een realistische noot mogen voorzien, dan citeer ik graag broeder in het goede, chemicus en theoloog Jaap Hanekamp, een echte wetenschapper van het ouderwetse soort (kundig in de diepte & breedte ipv tunnelvisie) die onze achting verdient:
Fossiele brandstoffen domineren waar energie nodig is. Een eenvoudige rekenvoorbeeld laat dat zien: in 2016 werd bij de productie van elektriciteit en warmte 801.1 PJ aan fossiele brandstoffen gebruikt. Uitgaande van alleen dit gebruik, zou het aantal PJ fossiel brandstofgebruik ongeveer gehalveerd moeten worden in 2030, als we alleen deze energierekening zouden halveren wat betreft fossiele opwekking.
Dat is zo’n 400 PJ, oftewel 40 PJ per jaar tot aan 2030. Dat is 11.11 x 1.000.000 MWh per jaar, oftewel 1268 MW. Dit niet-fossiele vermogen moet elk jaar geïnstalleerd worden ter vervanging, bijvoorbeeld in de vorm van een kerncentrale (die we natuurlijk niet willen), om in ieder geval de 49% doelstelling voor 2030 te halen voor de opwekking van alleen elektriciteit en warmte. Onmogelijk.
It Kin Net! ( = het kan niet, dus niet ‘het kan net..’ ) Tenzij je doel is om zelfmoord te plegen. (dat is ook het ware doel, ‘duurzaamheid’ is een doodscultus)