‘Op die dag vergaan zijn plannen’ (Psalm 146)

Voorkant van een Metal-CD: een foto die goed bekend is bij vaste lezers, 1 van mijn favorieten…

De Psalm van de vrijdag (de tiid hald gjin skoft) is nummer 146, zo’n loflied waarvan je bij eerste lezing denkt ‘och ja, alweer dat zelfde gezeik over de Heere die zo goed is’. Lees maar eens met ons mee, en je snapt dat de Psalmist niet in originaliteit wilde uitblinken. Misschien zit er wel een tegenspraak in de Psalmen. Ze roepen dat je alle aardse zaken niet kunt vertrouwen, en de Heere wel tot in eeuwigheid.

Maar tegelijk zie je vaak passages dat je de Heere alleen kan loven zolang je leeft. Dus zolang je op aarde bent, want eerder lazen we al de uitroep ‘wie zal U loven in het graf’. Ook enkele strofes in 146 zijn van die strekking:

Halleluja!
Mijn ziel, loof de HEERE.

Ik zal de HEERE loven in mijn leven,
ik zal voor mijn God psalmen zingen zolang ik er nog ben.

Vertrouw niet op edelen,
op het mensenkind, bij wie geen heil is.

Zijn geest gaat uit hem weg, hij keert terug tot zijn aardbodem;
op die dag vergaan zijn plannen.

Als je plannen vergaan op die dag, dan vergaat ook het plan om de Heere te ‘loven in mijn leven’. En stelde Jezus ook niet dat de Vader een ‘God van de levenden’ is, niet van de doden. Dus dat je doden altijd nog begraven kunnen worden. In dat geval is de Psalmist net als Alexander Pechtold (D66) die stelde dat hij het leven voor de dood belangrijker vond.

Waar vind je zulke velden nog: Dudeldorf Zuidelijke Eifel met knoopkruid en veldsalie

De eeuwigheid waarop de Psalmen doelen is vooral die van een Verbond dat van generatie op generatie doorgegeven wordt, zoals de stamvaders al door die God geholpen zouden zijn. Oftewel, doorverteld door de levenden aan wie uit hen geboren worden. Dat blijkt uit het slot, terwijl de voorafgaande regels vooral de kwaliteiten van die God bezingen:

Welzalig is hij die de God van Jakob tot zijn hulp heeft,
die zijn verwachting stelt op de HEERE, zijn God,

Die hemel en aarde gemaakt heeft,
de zee en al wat daarin is;
Die voor eeuwig de trouw bewaart,

Die de onderdrukten recht doet,
Die de hongerigen brood geeft.
De HEERE maakt de gevangenen los,
de HEERE opent de ogen van de blinden.

De HEERE richt de gebogenen op,
de HEERE heeft de rechtvaardigen lief.

De HEERE bewaart de vreemdelingen,
Hij houdt wees en weduwe staande,
maar de weg van de goddelozen maakt Hij krom.

De HEERE zal voor eeuwig regeren;
uw God, Sion, is van generatie op generatie.

Dan zingt deze Psalm dus lof van (levende) traditie. Niet als museum van ‘zo was dat vroeger’ – een tijdsbalk met afgeknipt einde- maar ‘zo doen we nu met (eerbied voor) het goede van vroeger’… Die eerbied heb je wel nodig om zo’n levende traditie te houden, en daarvoor heb je dus de Heere nodig.

Want voor maaksels van mensen hoef je niet beslist eerbied te hebben, zo getuigt deze Psalm immers ook. Eerbied opbrengen voor ‘Die hemel en aarde gemaakt heeft’, dat Ontzag voor Het Geheim, is dat niet waar je ook met de Psalmen aan herinnerd wilt worden? Mensen maken het leven al snel zo banaal en particulier, waarom niet universeel, eeuwig?

Dus dan hoeft een Psalm ook niet origineel te zijn, wat de aandacht maar zou afleiden naar de Psalmist zelf, de maker van een liedje in plaats van het Onderwerp waarover hij lofzingt. Als het Universele maar aankomt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *