Lang voordat de jetset (= de elite die zich per ‘jet’ verplaatst) kosmopoliet ging spelen, konden steenlopers al in 1 ruk van Noord Oost Canada naar onze havenhoofden vliegen.
Vogeltjes van een gram of 100-200, die op lichaamsvet presteren wat zo’n 747 met kerosine doet. Beide is op zijn minst even knap, want het is toch ook knap dat mensen een tonnen zware machine kunnen maken die ook nog in de lucht blijft hangen.
Zo’n piloot die bij dichte regen en harde wind zo’n zware kist veilig aan de grond zet: applaus toch?
Je ziet steenlopers bij ons op strekdammen in zee, zoals de Pier van IJmuiden maar ook de hele Waddenkust. Op Texel in de vissershaven van Oudeschild zie je ze tussen de visnetten pikken. Het zijn grappige basaltkabouters, die ook brood en patat lusten.
Hun geluid lijkt een beetje op een ijsklompje dat je over het ijs laat schuiven, net als de boomklever, niet te verwarren met de bumperklever.
‘Vogels van Europa’ van Lars Johnson (Tirion 1993) vermeldt dat een deel van de populatie van Noord/Oost Canada en Groenland hier overwintert.
‘Wadden, zee en land’ van J.Abrahamse & D.Westra (Triangelreeks 1968) stelt:
Een goed voorbeeld van de geweldige afstanden die de steenloper aflegt op weg naar het Zuiden, levert de terugmelding van een op 10 september 1964 op Vlieland door mede werkers van het Vogeltrekstation Arnhem geringd exemplaar.
Dat werd op 27 juni 1966 geschoten op Ellesmere, het noordelijkste eiland van Canada terwijl het fourageerde op het ijs van een zoetwatermeer. De vogel had op dat ogenblik broedvlekken aan de buik.
Geen wonder dat ze dus in zo’n ruig milieu kunnen leven, die steenlopers. Wanneer wij lekker warm met een hapje en drankje in huis zitten bij windkracht tien buiten, dan leven deze kleine bikkels gewoon buiten, hier, alsof het de gewoonste zaak ter wereld is.