In dit zaterdagse natuurhistorische reisverhaal bezoeken we het Friese eiland Wieringen, vlak voor de afsluiting van de Afsluitdijk (1932). Rond het eiland bloeit een ware industrie voor de oogst van lang zeegras (Zostera marina), van maaiers die jaarlijks 500 ton van dit ‘wier’ oogsten.
Dat wier wordt vanwege de waterdichte eigenschappen gebruikt in balen voor zeeweringen, zogenaamde ‘wierdijken’. Het soms wel anderhalve meter lange zeegras groeide over duizenden hectares verspreid rond Wieringen, maar verdween al sinds de eerste ‘afsluitdijk’, de Amsteldiepdijk, die in 1924 werd aangelegd.
Miljoenensubsidies voor ‘zeegrasherstel’ sinds 1990 brachten al 30 jaar geen noemenswaardig resultaat.
Wiermaaien en wiervissen
Groot Zeegras werd gemaaid vanuit botters, waarna mannen in oliebroeken en ‘broeklaarzen’ de boot uitstapten. Het maaien kwam in 1830 in zwang. Dat gebeurde eerst met een gewone zeis, maar dan kregen ze per getij maar 100 kg aan balen binnen.
Dus na 1918 kwamen zesbladige maaiers in trek, zogenaamde Mesien, zodat je 10 tot 15 balen van 100 kg kon oogsten.
Pas in 1920 kwamen er machines om die zware vracht dan weer aan boord te hijsen. Zwaar handwerk was dus de norm, ook na het op land brengen. En het drogen van het wier op de dijk. De oogst vond van juni tot augustus plaats. De haven lag nog aan de luwe kant van het eiland Wieringen, De Haukes.
Vervolgens ging men ook ‘wiervissen’, dus het drijvende wier opvissen. Het zwaarste werk was vervolgens om al die balen van 100 kilo de dijk over te krijgen. De vissers hadden een overeenkomst met boeren die het wier met een kar kwamen overladen. In de augustuszon moest het wier dan op de kant droogbroeien, net als bij hooi.
Dan moest het in sloten gelegd, om het zout er uit te weken en vervolgens weer opnieuw gedroogd. Het gedroogde wier werd in wierpakhuizen geperst tot balen van 50 kg. Omdat alle Wieringers wel aan de wieroogst meededen, stonden overal rond het eiland van die wierpakhuizen.
De enige die daarvan overbleef is het Wierpakhuis aan de Stroeerdijk in de Polder Nieuwland. Deze Wierschuur is met Waddenfondsgeld recent verbouwd tot Bed en Ontbijt-huis, Villa Nieuwland. Bij mijn aankomst logeerden er Poolse medewerkers van de windmolen-industrie die Wieringen nu omsingelen met windturbines.
Het wier werd dus verwerkt in zogenaamde Wierdijken.
Bij ‘De Wierschuur Nieuwland’ vind je nog zo’n dijk in bezit van Staatsbosbeheer. Al in 1319 zou melding zijn gemaakt van dijken die met zeegrasbalen waren verstevigd, verankerd achter palen. Na 1725 veranderde ook dat, dankzij de komst van de Paalworm uit Paramaribo.
Die ruïneerde alle houten beschoeiingen zodat de wierdijken met steen werden verstevigd. De algemeen aanvaarde opvatting over het verdwijnen van groot zeegras, is dat een ziekte het zeegras velde in 1932.
Die versie kwam van adviseurs van de overheid. Van Dhr Havinga, een bioloog en ‘de wetenschapper’ van het Rijksinstituut voor Biologisch Visscherij-onderzoek.
Havinga’s conclusies hielpen de overheid uit wind houden tegen schadeclaims met zijn wetenschappelijke statuur.
Immers, als de Afsluitdijk de oorzaak was van het plots massaal afsterven van ‘het wier’, dan zou zij aanmerkelijk hogere schadebedragen moeten uitkeren. Ook de Wier-industrie zou dan schade moeten uitgekeerd krijgen. Zoals Havinga schreef, moest ‘ziekte in het zeegras’ wel DE verklaring zijn.
Dat schreef hij op 21 juni 1934 aan ‘Zijne Excellentie den Heer Minister van Economische Zaken’:
Wat Europa betreft, is de ziekte waargenomen vanaf de lagune van Aveiro bij Coimbra in Portugal tot bij Kristiansund ver benoorden Bergen en in het Oosten tot in het Kattegat en een groot deel der Groote en Kleine Belt. In het door deze grenzen omsloten gebied is voor zover mij bekend al het zeegras ziek geworden.
Oftewel, als het zeegras overal ziek wordt, dan kan ‘De Afsluitdijk’ niet de oorzaak zijn. Logisch toch?
De vissers brachten daar de ‘Amsteldiep 1924’-theorie tegenover. Toen werd de Amsteldiep-dijk aangelegd als eerste stap richting Afsluitdijk. Meteen na het verschijnen van die dijk stierf daar ook alle zeegras. Volgens de vissers zou versterkte stroming en veranderde zoutgehaltes het afsterven verklaren. Maar daar wilde Havinga niet aan:
Ik heb van oud-overste de Vries, die aan boord van de ‘Sphinx’ reeds tal van jaren hydrografische opmetingen doet over de veranderingen in waterstand en stroomingen tengevolge van den afsluitdijk (Amsteldiepdijk RZ)(, vele inlichtingen gekregen.
Volgens deze is de stroom in het Amsteldiep in ’t algemeen sterk afgenomen en zijn de perioden waarin sterke stroom loopt zeer verkleind. En juist de toename van dezen stroom zou volgens de Wieringer visschers de oorzaak zijn, dat of de wortels van het zeegras onder het zand zijn gestikt of dat de wortels zijn blootgewoeld.
De voorzitter van de visserij-vereeniging DETV Tijsen stelde echter, in reactie op het Havinga-rapport, dat niet meer was dan een brief:
den voormalige goeden groei van het wier is toe te schrijven aan het feit dat het water van de Waddenzee uit gemengd zout en zoet water bestond.
Toen bij de afsluiting van het Amsteldiep de eb niet meer langs het eiland kon komen, begon het zeegras daar te kwijnen, zodat het verdwijnen van het zeegras (bij de afsluitdijk van 1932 later RZ) een gevolg is van de genoemde feiten en niet van ziekte.
Zijn andere argumenten waren:
- het verschijnsel van het zwart worden van het gras (als ‘ziekte’ geïdentificeerd RZ) is niet abnormaal
- de waterstanden in de Waddenzee zijn zoveel anders geworden en er staat meer stroom, daardoor spoelt het zand weg en kan het wier niet meewortelen
- naarmate de afsluitingswerken vorderden ging ook de stand van het zeewier achteruit, Het wier groeide nog zolang het gat in de dijk nog voldoende ruimte openliet voor het verwerken van de getijbeweging.
- Toen het gat kleiner werd begon het zeegras meer te kwijnen.
En bij Ameland en Terschelling was het wier reeds 30 jaar eerder verdwenen. Kortom, zowel de veranderde getijdendynamiek, als de juiste menging van zoet en zout water zouden het zeegras de nek om draaien. Maar het ‘Wier-rapport’ dat de Commissie vervolgens opstelde concludeerde aldus op 5-11-1936:
…wat de vissershypothese betreft, concludeerde de Commissie in de onleesbare taal der ambtenarij:
‘Het komt de commissie echter niet onmogelijk voor, dat de gewijzigde hydrographische omstandigheden in de Waddenzee plaatselijk wel ongunstiger voor het zeegras zijn geworden tengevolge van vorengenoemde wijzigingen in de getij- en waterbeweging.
Zij kan dan ook nog niet de mogelijkheid uitschakelen, dat later zou kunnen blijken, dat de afsluiting door thans niet of niet voldoende bekende oorzaken nadeeligen invloed op den wiergroei zou blijken te hebben;
Zij is echter van oordeel, dat de opvatting dat , ingeval er thans geen wierziekte zou zijn, de wiergroei toch vernietigd zou zijn, slechts een zeer subjectieve opvatting is, welke voorhands door de tegenwoordige kennis van zaken niet wordt gedekt.
Vanaf 1990 zijn er al herstelprogramma’s van Groninger en Nijmeegse biologen om dat zeegras weer terug te krijgen. Zoals C. Tijsen van de Historische Kring Wieringen schrijft (2003):
Men is nu al sinds 1990 bezig zaadjes en plantjes inde Waddenzee te zetten, echter zonder noemenswaard resultaat. Volgens een zegsman van Rijkswaterstaat is hetgeen er groeit een kort slap smalblad wat in niets meer op het vroegere zeegras lijkt.
Wellicht dat er kans is op een terugkeer van ‘de wier’ in de Waddenzee als er een derde spuisluis komt en er daardoor een betere menging van zoet-en zoutwater plaats zal vinden.
De visser Gert Baijs (1919-1998) schreef in de Wieringer Krant in 1998:
Hoe kwetsbaar de natuur is, ondervond de visserij op Wieringen in de twintiger jaren met de aanleg van de Amsteldiepdijk. Het zeegras aan de noordwestkant begon gedeeltelijk weg te gaan: te zout water van Den Helder af.
en
Er wordt veel gepraat over de wadden, wat er zou moeten gebeuren. Allemaal fantasie- en hobbyverhalen. Wat vernietigd is door afsluiting komt nooit meer terug.
Fieldwork Company.
Miljoenen euro’s Waddenfondsgeld zij al gepompt in herplantprojecten. Een Groninger club die zich Fieldwork Company noemt werkt samen met Natuurmonumenten (Quirien Smeele cs) Die claimt nu 30 jaar later daadwerkelijk het zeegras te kunnen uitzaaien. In het ‘Waddenmozaiek’-project vangt 1 zo’n veldcoordinator in 4 jaar tijd een half miljoen euro.
Met Han Olff bedachten ze een nieuwe kreet voor het zeegras: ‘biobouwer’.
Nadat ze vanaf het Noord Friese eiland Sylt (met ook een dorp dat ‘Westerland’ heet) zaadjes halen. De Groninger biologen roepen zelfs dat ze al ‘180 maal meer’ zeegras zouden laten groeien. Omdat ze van 0,00x bedekking naar 0,0x bedekking gingen.
Maar van belang is dus nog steeds bij de ‘herstel’-vraag: wie had nu de beste hypothese voor verdwijning? De Staat of de vissers.
Als verandering van hydrografie, zoutgehalten en verzanding het zeegras deden verdwijnen, de visserijhypothese: Dan zal het ‘Wier’ dus nooit meer terugkeren op Wieringen. Was ‘een ziekte’ de hoofdoorzaak zoals de overheid wilde doen voorkomen? Dan had dat zeegras na 30 jaar ‘herstel’-projecten en miljoenen euro’s subsidie al lang terug moeten groeien.
De Groninger biologen hadden dan ook in 1990 al de zelfde ‘verklaring’ als anno nu voor hun falen..: het zijn de vissers die het tegenhouden! Haal de vissers weg, en onze herstelprojecten zullen resultaat tonen.
Met een overheid die – net als bij de boeren met ‘stikstof’ – ook de vissers in de tang wil houden, dan komt zo’n argument zo slecht niet uit. En dus krijgen de Groninger en Nijmeegse biologen miljoenensubsidies voor ‘zeegrasherstel’. Dat komt hun subsidiegever, de overheid blijkbaar goed uit.
Dan is het Waddenfonds-geld voor de Wierschuur beter besteed dan aan de Groninger en Nijmeger onderzoekskapitalisten. Ook voor de natuur. In hun voorgelegen bloemrijke hooiland kwamen we zelfs weer patrijzen tegen, door Trudy opgeschrokken.