Zoals Koning Arthur op zoek ging naar de Heilige Graal met zijn ronde tafelridders, zo reizen wij (opnieuw) voor deze herpublicatie uit juni 2020 door het zeekleiland tussen land en zee op zoek naar wat nu ‘Echt Fries’ is. Meer Fries dan Hogebeintum, ’s werelds hoogste terp met 8,6 meter boven maaiveld worden ze niet geleverd: ons eigen Isle of Avalon met heilige plaats er op.
De terp moest vanwege verzakking van de kerk met een betonnen bunkerwand versterkt worden. Daardoor kreeg de Vereniging voor Terpenonderzoek de kans met nieuwe grondboringen te ontdekken, wat zich hier afgelopen duizenden jaren afspeelde. Wat leefde en groeide hier in Oer-Friesland, waarvan leefden de terpbewoners? We namen vanochtend een kijkje.
Ruïnes van terpen
De terpen in Friesland zijn vrijwel allemaal ’terpruines’, omdat ze commercieel werden afgegraven vanwege de vruchtbare terpaarde. Die terpaarde werd bijvoorbeeld gebruikt om de meer marginale gronden van Drenthe te kunnen gebruiken voor de landbouw.
Dat gebeurde in de 19de en 20ste eeuw. De terp van Hogebeintum is dus nog maar een schim van wat deze was. Hij werd bijna recht afgestoken, de terpafgravers kwamen met kiepkarretjes op rails de aarde afvoeren naar schepen. Geluk bij dit natuurhistorische ongeluk voor de aanblik van Friesland: dankzij het afgraven kwamen allerlei historische vondsten boven van de terpbewoners.
Conservator PCJA Boeles van het Fries Museum zou vanaf 1901 toezicht op de vondsten gaan houden. Er is nog een toegangsweg naar Hogebeintum naar Boeles vernoemd. In 1904 werd vervolgens een vroeg-Middeleeuws graf van een rijke bewoner aangesneden. Toen zette Boeles 8 arbeiders in om de vondsten te sorteren voor zijn onderzoek.
In 1909 staakten alle afgravingen, en zo bleef dit hoge eilandje in de zee van akkers en Friese gras-prairie staan: uniek in de wereld. De Vereniging voor Terpenonderzoek schrijft over zijn werk, in een verslag over de opgravingen:
Conservator P.C.J.A. Boeles registreerde de vondsten in het vondstenregister, de zogenaamde Terpenboeken. Vanaf het moment dat er een vroegmiddeleeuws graf- veld aan het licht kwam, liet Boeles toezicht houden op de afgravingen. Hoewel dat toezicht veel te wensen overliet, betekende het toch een voor die tijd ongekende toename van vondsten en kennis.
De vondsten van Hogebeintum brachten Boeles tot zijn hypothese van de Angelsaksische immigratie, nog altijd een van de hot items van de Noord-Nederlandse archeologie.
‘De Angelsaksische Migratie’ is de theorie dat na een periode van verlating, de terpen rond de 4-5de eeuw opnieuw zouden zijn gekoloniseerd. En wel door Angelen en Saksen. Die Angel-Saksen herkolonisatie-theorie van terpen, werd later weer door Friese historici als Harre Halbertsma bestreden. Volgens Halbertsma kwamen de nieuwe kolonisten gewoon uit West Friesland.
‘Friezen waren Angelen en Saksen’
Er werd in de terp een goudschat gevonden, die met de 6de eeuwse goudschat van een handelsvaarder in Wieuwerd kon concurreren. En ook een ‘Fibula’-achtige dasspeld waaruit invloed van de Angelen en Saksen bleek, de buren van de Vikingen. Maar deze zou niet zo ‘luxe’ zijn als de Koningsspeld van Wijnaldum.
Daarnaast leek het op veel plaatsen, alsof na het vertrek van de Romeinen ook veel terpen in bewoning waren verlaten. Dus nadat die terpen weer opnieuw in gebruik werden genomen, wie waren dan de ‘nieuwe’ bewoners?
Boeles was dus de eerste die meende dat dit de Angel-Saksen moesten zijn. Er zijn ook meerdere schriftelijke bronnen, ook van vroeg-middeleeuwse geestelijken die wijzen op de verwantschap van Friezen, Angelen en Saksen. Zo verbleven er ook Friese Handelsvaarders in die tijd in York.
Op de terp van Hogebeintum konden aanvankelijk een stuk of 9 boerderijen hebben gestaan, en er woonden dus in de vroege Middeleeuwen dan zo’n 100 mensen. Hoe deze terp nu zo hoog gebouwd kon worden, is nog steeds niet bekend. Wel lijkt het hoogste punt pas bereikt te zijn, nadat ze in de 12de eeuw een tufstenen kerkje op de terp zetten.
Die kerk werd later met baksteen (kloostermoppen) uitgebreid. Die mix van tufsteen uit de Eifel (Vulkanisch gesteente) en kloostermoppen zie je nog steeds in het achterschip van het zalige zadeldakje van Hogebeintum. De naam ‘beintum’ is een verbastering van ‘Bentheim’. in de 10de eeuw werd het plaatsje nog ‘Westerbintheim’ genoemd.
Bodemonderzoek
In de jaarverslagen voor Terponderzoek uit 2019 lees je een verslag over de operatie, waarin ze de 7,5 meter boorkern uitpluizen als reis door de tijd, door de Romeinse tijd en de IJzertijd toe. Al 2600 jaar terug moeten hier de eerste mensen hebben gewoond. Dus dan heb je het hier wel over ‘OER’-Friesland. Welk bodemtype hier was, en wat hier groeide kun je met een grondboring achterhalen.
Het Pleistocene Zand ligt hier 4 tot 6 meter onder NAP. Vervolgens krijg je op dat zand basisveen, een teken dat het grondwater toen hoger kwam te staan en dat hier toen een zoetwatermilieu heerste. Dat is in de periode van ongeveer 3600-3300 voor Christus. Met zogenaamd ‘pollenonderzoek’ (fossiele plantenresten en stuifmeel) kun je dan achterhalen wat in die tijd groeide, en ken je iets van de natuurlijke historie.
Hogebeintum veranderde dus van een zoetwatermilieu in een zeekleiland met kwelders, waar geen boom meer groeide. Vlak voordat de eerste terp wordt gebouwd rond 500 voor Christus, vonden de onderzoekers een toename van ‘cultuurplanten’, zoals ….Cannabis:
Het opvallendste kenmerk van dit pollenmonster is de toename in cultuurplanten (voornamelijk Cerealia maar ook Cannabis-type) en cultuurvolgers (weegbreesoorten: Plantago lanceolata en P. major/media-type). Anders dan bij monster P75 is hier waarschijnlijk ter plaatse akkerbouw gepleegd voorafgaand aan of gelijktijdig met het opwerpen van de terp.
De kwelders rondom werden intensief beweid, zo lees je (blz 80):
De pollen tonen het diverse karakter van dit intensief door de mens gebruikte landschap. Terwijl pollen van granen op akkerbouw wijzen, tonen pollen van leeuwentand, paardenbloem en allerlei distelsoorten dat de graslan- den rond de terp intensief als weide- en hooilanden werden gebruikt.
Die kogeldistels vonden we nu ook rond de terp, dus vind je hier nog delen van het zelfde landschap als in de (vroege) Middeleeuwen. Een terp bestaat in de Middeleeuwse lagen vooral uit veel organisch materiaal als mest, zo blijkt verder. Daarmee werd die woonheuvel in het getijdenland steeds verder opgehoogd, vermengd met zoden en plaggen.
Dat gebruik van die mest, maakte terpaarde later zo populair als grond voor bemesting.
Al in vroege Middeleeuwen opgehoogd tot 6,5 meter
Door alle afgravingen, had de terp haar stevigheid verloren en zo kon de kerk inzakken. Toen de kerktoren scheurde en dreigde in te storten, moest dus een reddingsoperatie plaatsvinden. Rondom de kerk werd een betonnen wapening gebouwd, met palen van 13 meter op het Pleistocene zand gefundeerd.
Zo was het gevaar van verzakking geweken. Het had niet veel gescheeld, of de kerktoren was al ingestort.
Door die hersteloperatie kregen onderzoekers van oa de RUG zo de unieke kans, om een aantal grondboringen te maken. Die onthullen nu ook, dat de terp van Hogebeintum door de hele Middeleeuwen heen steeds verder werd verhoogd. Of dat gebeurde in reactie op Middeleeuwse zeespiegelstijging vermelden ze er niet bij.
Op blz 101 schrijven ze
Zelfs als de hoogte van het kerkhof niet wordt meegerekend, heeft de terp gedurende de ijzertijd, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen een uitzonderlijke hoogte van ca. 6,5 m bereikt – terwijl veel andere terpen in Noord-Nederland maximaal 2 tot 5 m hoog zijn. Eerder in dit hoofdstuk is Foudgum als parallel aangehaald.
Daar was in de Romeinse tijd een steile ‘kernterp’ aanwezig (als uitbouw van het feitelijke kernpodium), met een hoogte van 3,5 m (fig. 4).
Bijzonder aan Hogebeintum is dat ophoging van de terp ná de Romeinse tijd werd doorgezet, waarbij nog eens 2 m aan terplagen is opgebracht. Dit betekent dat de terp niet in de Romeinse tijd, zoals hierboven verondersteld, maar pas in de vroege middeleeuwen zijn opvallende hoogte bereikte.
De bewoners waren veetelers, die hun eten kookten op gedroogde mest en turf. Hoe zag het Oer-Friesland er toen uit,de natuur? Ze leefden in een kwelderlandschap met graslanden die door beweiding beinvloed waren, zo schrijven de onderzoekers:
De analyse van pollen ( = fossiel stuifmeel RZ) en plantaardige macroresten toont dat het landschap rond de terp uit een kweldervegetatie bestond, die duidelijk was beïnvloed door de mens. Uit de pollenmonsters komt een beeld naar voren van uitgestrekte kwelders waar weide- en hooilanden en ook akkers lagen.
Dit beeld wordt versterkt door de macroresten, met aanwijzingen voor beweide kwelder en akkers. De gewassen die rondom de terp werden verbouwd, bestonden in elk geval uit gerst, emmertarwe en vlas. Daarnaast is mogelijk zwarte mosterd verbouwd.
Zoals gebruikelijk bij een gemengd boerenbedrijf werden ook huisdieren gehouden: runderen, schapen en/of geiten en varkens. Vanaf de ijzertijd werd er ook gevist en werden schelpdieren (met name mosselen) verzameld; vanaf de Romeinse tijd zijn er aanwijzingen voor de jacht op vogels.
Ook leuk om te leren is dat de Paesens, die we al bezochten, al zo’n stokoud riviertje is (blz 50), die het ontstaan beinvloedde van Hogebeintum:
Door de opslibbing en de vorming van de noordelijk gelegen kwelderwal tussen Ferwerd en Holwerd lag Hogebeintum relatief beschut tegen de aanvallen van de zee (ca. 750 v.Chr.). Westelijk en oostelijk van Hogebeintum brak de zee wel in het (kustveen)achterland.
Aan de westkant van Oostergo werd vanaf 1000 v.Chr. het getijdensysteem van de Middelzee steeds groter, en aan de oostzijde van Oostergo brak tussen 500 en 250 v. Chr. het getijdensysteem van de Paesens door in het achterland.
Ook lees je dat de terpbewoners een tiental maal per jaar met overstroming door de zee te maken kregen, nadat ze zo rond 400 voor Christus de eerste terp ophoogden. Door natuurlijke obslibbing kan een kwelder wel meer dan een meter boven NAP uitgroeien. Voor de huidige Friese kust zie je ook dat buitendijkse delen wel 2 meter boven NAP liggen.
De terpbewoning in dit deel van Oostergo wijst erop dat het gebied toen minimaal tot het niveau van de middenkwelder was opgeslibd en hooguit enkele tientallen malen per jaar overstroomde.
Deze situatie bleef gedurende de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen onveranderd (ca. 100 en 800 n.Chr.), waarna in de 11de of 12de eeuw de eerste zeewerende dijken langs de kust werden opgeworpen. Het mariene getijdenlandschap veranderde toen in een zoet polderlandschap.
Toen kwamen de monniken die de steentijd brachten: Die leerden bewoners baksteen bakken. Ze legden dijken aan, en de zogenaamde ‘uithoven’ van kloosters en abdijen werden professionele boerenbedrijven met veel grondbezit die veel welvaart brachten.
Vlakbij lag het klooster Foswerd, dat we voor het eerst bezochten. Daar rende een Friezin voorbij, met een blonde paardenstaart zoals je die alleen in Friesland treft:
En terwijl je dus eerder 15 jaar lang het Noordelijk Halfrond afreisde, om ‘het’ te vinden, blijken dus in de provincie waar je geboren bent zulke magische plekken te bestaan met zo’n boeiende natuurlijke historie. Met 3 kwartier rijden van huis, kun je hier door de tijd reizen tot 2500 jaar terug en even wegdromen.
- Foto’s hierboven kwamen terecht in mijn boek Liever dood dan Slaaf, te bestellen via www.lieverdooddanslaaf.com
Alweer fraai om te lezen en te zien.
Ik kon het bijna ruiken 🙂
Kerkje is binnen erg mooi, volgens mij, was er 40 jaar geleden, misschien haal ik ook dingen door elkaar.
De Kogeldistels zijn volgens mij Speerdistels….
Groetenisse: John