Voor onderzoek naar de oorsprong van de Oer-Friezen voor mijn fotoboek ‘De Natuur van Friezen’, proberen we te achterhalen waar de eerste kwelderbewoners nu vandaan kwamen die zich op terpen bij Wommels vestigden (Westergo-Friesland), tussen 600-200 voor de jaartelling.
Archeologen identificeren die ‘Friezen’ en hun verspreiding aan een bepaald type aardewerk: streepband, dus met streepjes en vierkantjes-versiering. Maar de Vlaamse taalkundige Maurits Gysseling meende aan taal-overblijfselen een Belgische invloed af te leiden.
Van de zandgrond uit Drente of de West Friese overkant
Twee theorieën van vestiging streden afgelopen eeuw om voorrang.
Het was bio-archeoloog Tjalling Waterbolk (1924) die de theorie bracht, dat de eerste kwelderbewoners vast de Boorne (de Friese oerrivier) waren afgezakt vanaf de Drentse zandgrond, en zich daar hadden gevestigd. Dus dan waren ze mogelijk afstammelingen van de hunebedbouwers.
Hij leidde zijn theorie af uit aardewerk-overeenkomsten tussen de terpbewoners en vondsten bij het Drentse Ruinen.
Van Herre Halbertsma ’s boek ‘Friesland’s oudheid’ is de andere theorie afkomstig: de eerste Friezen kwamen uit huidig West Friesland. ‘Friesland’s Oudheid’ (2000, Uitgeverij Matrijs) is het tot publiek historieboek bewerkte proefschrift van Halbertsma.
Omdat juist latere Friezen tot in de Middeleeuwen van de klei naar de zandgrond trokken, vond Halbertsma Waterbolk zijn theorie maar niets. Hoewel hij in zijn omslachtig taalgebruik ‘nochtans niet van starheid wil getuigen’, om vestiging door Drenten uit te sluiten naar de kleistreek tussen de Lauwers en de Eems (huidig Groningen).
Eerste Westergo-Friezen kwamen uit West Friesland
Volgens Halbertsma was Waterbolk bij het opstellen van zijn theorie nog niet bekend met de latere opgravingen in West Friesland. Daaruit leidde eerstgenoemde af, dat de kwelderbewoners van Westergo uit West Friesland afkomstig waren. Dat gebied zou toen zo ernstig vervenen, dat de West Friezen de Vliestroom overstaken.
Ze zouden zich via de Marne (zeearm die rond Bolsward lag) dan bij Wommels vestigen tussen 600-200 voor de jaartelling. Want door de vervening van West Friesland was daar geen vruchtbare landbouw en veeteelt meer mogelijk. Maar wel op deze nieuwe kwelderwal.
Die oorsprong in West Friesland leidde Halbertsma af uit ondermeer het gebruik van vuurstenen sikkels, oogstwerktuigen dus.
Die vonden ze veel in West Friesland, en ook in Westergo op de terp. Maar weer minder in Drenthe. Daarnaast vonden ze in West Friesland, op Texel en bij Wommels een typerende manier van begraven: van mensen in hurkhouding,.
Fries restant van Angel-Saksische zeetaal
In West Friesland is het eigenlijk nooit tot echt grote terpen gekomen, hoewel Schagen zou zijn samengesteld uit een verzameling terpen. En onder Den Helder zou een terp hebben gelegen, ’t Torp’ genoemd. Daar stond tot in de 16de eeuw een tufstenen kerk.
Voor de taal van de eerste Friezen is het wel van belang, waar ze vandaan kwamen, het Oosten of het Westen. Met name vanwege de vraag of je een Keltische invloed zou kunnen bespeuren.
Friezen beroepen zich nu op hun taal, die verwant is aan de Angelen en Saksen hun Oud Engels zoals dat in de Beowulf voorkomt. Maar die taal heeft zich mogelijk pas ontwikkeld tijdens de volksverhuizingsperiode van de 4de eeuw en later. Dat is de zelfde tijd, waarin de verhalen over Koning Arthur zouden spelen, die invasies van Angelen en Saksen van overzee moet bevechten.
Dus zeg maar de anarchie na het vertrek van de Romeinen, waarna een nieuwe orde zich instelt in het Noordzeegebied.
Dan zie je de Angelen, Saksen en Friezen mengen als zeevarend handelsvolk. Tot ongeveer het jaar 700 kom je dan in de tijd terecht waarin een groter Fries koninkrijk zou hebben bestaan, met ‘Koning Finn’ die in de Beowulf vermeld werd.
Van de welvaart van die zeevarende Friese handelaars zou dan de Fibula (mantelspeld) van Wijnaldum getuigen.
Archeologen geloven nu, dat de oudste terpen vanaf het jaar 300 een tijd verlaten raakten, maar later opnieuw bevolkt werden door mensen met andere culturele oorsprong. Nu zouden ze een duidelijke Angel-Saksische en mogelijk ook Deense invloed tonen, zoals blijkt uit kunstvoorwerpen als die Fibula (er werd ook 1 in Hogebeintum gevonden).
Vanaf de zevende eeuw krijg je een grote uitbreiding van terpenbouw over het hele huidige Waddengebied. Toen gingen de Groningers en Oost Friezen zich ook als ‘Friezen’ zien, terwijl Tacitus ze nog Chauken noemde. Dus gingen steeds meer kustbewoners zich blijkbaar identificeren als ‘Fries’.
Wat spraken de eerste Friezen?
Al die zeevarende handelsvolken kwamen bij elkaar op de koffie, zoveel is duidelijk en moeten een verwante taal gesproken hebben. Daaruit is het Fries ontstaan. Maar wat spraken de eerste ‘Friezen’ op de terp bij Wommels dan, zo rond 200 voor de jaartelling?
BELGISCH! Zo is een andere theorie. Zoals Halbertsma schrijft (blz 23)
Het povere aantal Friese persoonsnamen, hydronymen (namen van waterlichamen RZ) en toponymen (plaatsnamen RZ) door de klassieke auteurs tot ons gekomen, laat het vermoeden toe dat de Friezen, die zichzelf volgens Tacitus tot de Germani rekenden, bij het begin van onze jaartelling weliswaar het gemeengermaans spraken, maar dat hun omgangstaal sterk gekleurd werd door een omgangstaal die Maurits Gysseling het Belgisch heeft genoemd.
Halbertsma’s hele boek is zit vol met dit soort taaie zinnen.
Gysseling was een taalkundige, die dit ‘Belgisch’ verwant zag met zowel het Germaans als het Keltisch. Hij geloofde dat de Germanen zich langs de Noordzeekust zuidwestelijk uitbreiden tot aan de Romeinse Keizertijd. Zo zouden ze dus het eerder nog meer Keltisch sprekende Vlaamse kustgebied hebben gegermaniseerd.
Maar sporen van de oude omgangstaal, het Keltisch zouden zijn blijven hangen bij dit Noordzee-kustvolk. Bedenk dat volgens Tacitus ook Zeeuws Vlaanderen een ‘Fries’ volk huisvestte, de Frisiavones. Terwijl rond de Rijnmonding en Maasmonding dan de “Canenefaten’ zouden leven.
Het gebrek aan keiharde gegevens over de Friese oudheid, geeft alvast genoeg ruimte voor verbeelding en wat je ‘geïnformeerde speculatie’ zou noemen.
Dus dat je hier bij Wommels geen ‘it kin net ‘ hoorde, maar ‘allee gij zulle, ’n pintje pakken’?
Het zou kunnen, en dat is een veilige conclusie die je kunt stellen bij de meeste pogingen de Friese oudheid te duiden. Zo is nog steeds niet duidelijk wat ‘Fries’ eigenlijk betekent. Men weet alleen dat het een Germaans woord moet zijn geweest.