In het Brabantse land aan de Maas leven tegenwoordig weer bevers, nazaten van de bevers uit het Elbe-gebied die hier in 1988 in de Biesbosch werden uitgezet. In het Oder-Wartha-gebied in Polen kon je ze ook nog vinden.
Deze kingsize muskusratten met platte zwemstaart doen het bijzonder goed in het deltaland. Ze verspreiden zich al tot in Zuid Limburg, waar ze door hun natuurlijke aanleg om watergangen te verstoppen het woord ‘Probleembever’ aan het lexicon toevoegden.
De boer die ik bezocht vond dat ze hier eigenlijk ‘niet hoorden’. Ze trekken ’s nachts het landbouwgebied in om daar resten van bieten en ander landbouwgewas te vreten. Vervolgens kun je zo’n beverpad zien, dat weer terug de rivier in loopt.
En natuurlijk overal de kenmerkende vraatsporen, wanneer ze een wilg langs het water schillen.
Het mooie van Nederland is dat je op zo’n mini-oppervlak (twee uurtjes rijden) zo’n enorme afwisseling hebt in zowel landschappen als mensen.
Brabo’s zijn weer heel anders dan Friezen. Op de terugweg in Friesland aan het Tjeukemeer zat vervolgens een zeearend in de boom langs de snelweg. In zo’n dicht bevolkt land, toch nog zoveel verrassing.
Natuur is dan ook ‘aanpassing’. Net als de muskusrat, zou je de bever best kunnen eten. Voor de muskusrat was daarom al de smakelijker naam ‘waterkonijn’ bedacht. De bever zou minstens ‘waterzwijn’ heten, maar wie een betere naam weet die lekkerder klinkt: meldt het ons hier…