In het zaterdagse archiefverhaal vandaag een HP De Tijd publicatie (18-11- 2005), waardoor ik in maart 2006 bij Cees Veerman als toenmalig Minister van LNV werd uitgenodigd, dankzij het citeren van een voormalig LNV-ambtenaar, Rob Wolters (met zijn ECNC) die vervolgens een snoepreisje trakteerde naar Oost Polen.
‘Gekochte Journalisten’ 🙂 De tekst werd Examentekst Nederlands voor de HAVO in 2008.
Veel van die commercialisering die ik toen voorstelde is vervolgens beleid is geworden bij natuurclubs. Behalve dan het jachtstandpunt (zeehondenbontmutsen enz), terwijl mijn hoofdidee was dat omgang met jagerij hier minder krampachtig zou worden. En dat milieuclubs hun alarmistische gejank zouden opgeven, minder zouden liegen en minder subsidie zouden verdampen. Dat laatste is enkel erger geworden.
“De Europese natuurbescherming kan in de 21-ste eeuw alleen een vuist maken als zij ophoudt met haar eeuwige ecologische klaagzang. Niet alleen verpulvert de moderne natuur zelf veel cliché’s, er is nog veel spectaculairs over waarvoor mensen best hun portemonnee willen trekken. “
Natuurseries op televisie eindigen vaak met een klaagzang. Alle ‘echte’ natuur in Europa zou zijn verwoest door onze Westerse welvaart. De laatste wilde dieren als wolven en beren zouden zich verschansen in een paar restjes oerwildernis, zoals het Bialowieza-woud in Oost Polen. En zelfs dat woud wordt nu bedreigd door een met EU-geld bepleisterde snelweg, de Via Baltica.
Zappend naar het journaal of op vakantie horen we van de natuur zelf een heel ander geluid. In de Zwitserse Alpen en Frankrijk lopen weer beren op de piste rond. De lynx bezoekt ons land weer vanuit Ardennen en Eifel. En de start van de Touretappe van Grenoble naar Brignoud werd afgelopen Tour verlegd vanwege protesterende schaapsherders. Zij dreigden wielrenners lastig te vallen omdat zij al jaren geteisterd worden door aanvallen van wolven op vee.
Wild is terug van weggeweest. Overal in Europa verpulveren roofdieren de mythe dat alleen maagdelijke wildernis hen een waardig thuis biedt. Het tegendeel is juist waar. Een groot aantal wilde dieren komen in veel hogere dichtheden voor in door mensenhanden beïnvloed landschap, mits hier en daar maar rustplekken overblijven. Ook het idee dat roofdieren bang voor mensen zijn is een achterhaalde mythe.
Niet alleen de Zandvoortse vuilnisbakvos demonstreert dit en de vos die via de IJtunnel Amsterdam opzoekt. Of de vroeger zeldzame slechtvalk die zich nu voedt met vuilstortmeeuw en Feboduif, en broedt op industriecomplexen. Een roofdier dat ook lak heeft aan het romantische wildernisverlangen is oernatuursymbool bij uitstek, de lynx.
Volgens de Zwitserse bioloog Urs Breitenmoser van roofdierstichting Kora is de populatie in dit wintersportland sinds de jaren zeventig vertienvoudigd tot enkele honderden, en de uitbreiding gaat in rap tempo door.
Een aantal Slowaakse lynxen werd dertig jaar terug in het land uitgezet, omdat het dier bijna was uitgestorven door vervolging. De katten komen nu op enkele plaatsen in hogere dichtheden voor dan in de tijd dat de Jura en de aansluitende Alpen nog uit zogenaamde ongerepte natuur bestonden.
“De lynx kan hier in de hele Alpen uitbreiden omdat in 600 jaar de ecologische omstandigheden nog nooit zo goed zijn geweest als nu”, zegt Breitenmoser. “Er zijn nog nooit zoveel herten geweest in Zwitserland door de inzet van jagers en bosbouwers. Genoeg herten en dus eten, is het enige dat de lynx kan schelen, aan mensen stoort hij zich niet.”
De lynx leeft net als de poema en alle katten een beetje teruggetrokken. Maar met schuwheid heeft dit niets uit te staan.“Toen ik vijfentwintig jaar geleden met mijn biologiestudie begon, werd mij dat ook wijsgemaakt”, zegt Breitenmoser. “Grote katten zouden alleen zonder menselijke verstoring kunnen leven. Maar nu ik die dieren al zolang volg kan ik zeggen dat dit absolute ‘bullshit’is.”
Volgens Breitenmoser zijn de dieren te slim om bang te zijn. “Alle grote vleeseters zijn hoogontwikkelde dieren die snel leren, de lynx ook”, zegt hij. “Nu ze beschermd zijn leven ze met gemak naast mountainbikers en skiërs, omdat ze snel ontdekken dat mensen hun geen kwaad doen. We hebben in Zürich zelfs een lynx die in een stadspark leeft, en dat is nu niet meteen de rustigste plaats van Zwitserland.”
Ook de Europese wolf blijkt dol op mensen te zijn. De tegenspeler van Roodkapje heeft zich in tien jaar op eigen kracht via de Alpen tot voorbij de Pyreneeën uitgebreid, dankzij zijn hoge voortplantingssnelheid en reislust. Maar ook door de overvloed aan door jagers bijgevoerd wild en schapen die boeren onbeschermd in de wei laten grazen. De herders hadden de wolven niet meer terugverwacht sinds zijn uitroeiing een eeuw geleden.
Canis lupus maakt een snelle comeback en laat zijn sporen na. Vooral in de Duitse media werd iedere wolvenscheet opgeschreven, toen in Saksen rond de eeuwwisseling een roedel wolven zijn intrek nam. Zelfs Kevin Kostner werd naar Duitsland gehaald om op TV met wolfsbiologen te dansen. Eindelijk hadden de door werkloosheid geplaagde Ossies weer een trekpleister voor het leeglopende Saksen.
De dieren kwamen op eigen kracht uit Polen gewandeld, door honderden kilometers bewoond gebied. Inmiddels bevolken twee roedels het oosten van Duitsland en nog twaalf andere dieren zijn verder in het land aan de zwerf geslagen.
De reden dat wolven zich weer in het moderne Duitsland thuis voelen ligt niet aan het Saksisch groenbeleid, maar in het feit dat er nog nooit zoveel wild in het Duitse bos zat als nu. Dankzij de Duitse jagers. Bovendien slapen de dieren onverstoorbaar tussen de schietende tanks, paren ze met tamme herdershonden en wandelen ze dwars door dorpen en kaal industrieterrein.
Ook beren laten ook zien hoe gehecht deze wilde dieren aan mensen kunnen raken. In steden als Brasov in Roemenië laten beren zich iedere avond in een vuilcontainer zakken, als bejaarden bij het baantjeszwemmen.
Hier doen ze zich tegoed aan mayonaiseresten en ander afval, terwijl wijkbewoners en toeristen met de camera’s op hun mobieltjes de beren vastleggen. Vrouwtjesberen dragen de gewoonte over op de jongere generatie en al twintig jaar lang bezoeken steeds meer beren de stad.
De ironie wil dat juist in landen als Roemenië en Slovenië veel beren voorkomen dankzij de jacht. Buitenlandse jachttoeristen zijn namelijk bereid om duizenden euro’s te betalen om een beer te schieten.
Door dit geld zijn autoriteiten van straatarme EU-kandidaat Roemenië, met een gemiddeld maandsalaris van 150 euro, gemotiveerd om uitgestrekt berenbos in stand te houden dat anders in de papiermolen zou worden vermalen. Overigens is berensteak ‘Tava Ursu’een Roemeense delicatesse.
Niet het aanpraten van een ecologisch schuldgevoel leidt tot toename van aansprekende diersoorten, maar de bereidheid om voor dieren te betalen. Geld dus. Succesvol natuurbeleid op onze steeds dichter bevolkte planeet drijft op het financiële belang van menselijke omwonenden, zeker wanneer deze op een bestaansminimum leven.
Natuurbeleid dat de factor mens verwaarloost, mag dus op zijn zachtst gezegd wereldvreemd genoemd worden, en mislukt meestal op de lange termijn. Zo danken leeuwen in Kenia hun leven en leefgebied uitsluitend aan het bestaan van safari’s en toerisme. Ook worden er dankzij jachttoerisme savannegebieden gespaard voor agrarische landhonger.
Veel natuurmensen huiveren niettemin nog steeds voor iedere vorm van groene commercie, vooral als dit dichter bij huis gebeurt. Een stuitend voorbeeld was afgelopen maand weer te lezen in natuurblad Grasduinen. Hier werd opnieuw met een stevige klaagzang het klassieke cliché, natuur versus economie uit de kast getrokken.
De beer, lynx en veelvraat in Noorwegen zouden weer eens bedreigd worden omdat mensen inhalig zijn, en jagers en boeren dom, om de simpele reden dat ze een belegde boterham willen.
De auteur huiverde van het feit dat toeristenbureaus de dieren als trekpleister voor een landstreek aanprezen. De financiële schade die roofdieren veroorzaakten zou weer verwaarloosbaar zijn. Het standaard-ecologenargument werd daarbij in de strijd geworpen: ‘wolven en andere wilde underdogs eten alleen vee als het slecht gaat met hun leefomstandigheden.’
In de moderne praktijk, zoals bij de nieuwe Duitse wolven blijkt dat de dieren vooral worden gedreven door opportunisme. Veeschade kan daarom zonder voorzorg aanzienlijk zijn. Schapen zijn gewoon veel makkelijker te vangen dan een hert, en een roofdier is liever lui dan moe. Ook de gedupeerde schaapherders in het Tourjournaal konden hier meer over vertellen.
In landen als Zwitserland en Frankrijk krijgen boeren nu schadecompensatie per verloren schaap via de regering. Maar in plaats van dit uit de staatsruif te betalen, kunnen onkosten door aanwezig wild beter direct uit de zak komen van de mensen die graag wilde natuur in andermans achtertuin willen ervaren. Netals in de dierentuin lopen alleen beren en wolven in de Alpen omdat mensen dat toestaan.
De honderdduizenden toeristen die jaarlijks intensief van Alpennatuur gebruik maken, kunnen voor een overnachting best een euro groenheffing betalen, dat in een lokaal particulier natuurfonds terechtkomt. Of tien eurocent per consumptie in een restaurant, dat extra bezoekers krijgt omdat er aantrekkelijk groen vakantiegebied in de omgeving is.
Het groenfonds kan dan eventuele veeschade compenseren. Rente kan als winst voor de gemeenschap worden gebruikt. Zo wordt meer zichtbaar dat natuur direct geld oplevert.
Een fabrikant van bergschoenen, kan per verkocht paar een euro doneren aan een lokaal natuurfonds in wolvengebied in de Franse Alpen, in ruil voor reclame voor haar wilde imago. Gek is dat niet, fabrikant van buitenkleding Jack Wolfskin sponsort bijvoorbeeld al onderzoek naar wolven in Duitsland.
Een wolf die na voorzorgsmaatregelen nog hardnekkig schade geeft kun je laten schieten door een van geld uitpuilende Amerikaan of Italiaan, naar voorbeeld van onze nieuwe EU-kandidaten. De opbrengst van dit jagersgenot kan weer vloeien naar kwetsbare lokale natuur die wel echt bescherming nodig heeft, maar waar nu geen geld voor is.
Maar zover is men in het progressieve Westen nog niet. Want mogen boeren al niet zeuren, in ecologenogen hebben jagers al helemaal geen recht van spreken. Zij zouden enkel uit onderbuikgevoel en onkunde handelen.
Ondertussen zijn er weinig natuurbeschermers die ooit fatsoenlijk kunnen uitleggen waarom een jager geen wild mag oogsten en een roofdier wel.De anti-jachtlobby vindt blijkbaar dat ons complete kerstdiner voortaan uit de bio-industrie moet komen en niet uit het eigen Europese bos.
Ook hier overheerst weer de ‘handsoff’-mentaliteit, een mensvijandige kijk op de natuur. Alleen door mensen verlaten gebied, bevroren in een toestand van vlak na de IJstijd is goed genoeg.
Bij dit paradijsverlangen wordt voorbijgegaan aan het feit dat ‘natuur’ een nogal rekbaar begrip is. Bovendien is de natuur meer met haar tijd meegegaan dan veel dierenbeschermers. Wie tussen de ecologische treurwilgen door kijkt ziet dat zelfs in ons eigen kleine bos een overvloed aan wild is.
Bij minder hypocrisie over zaken als jacht zou daarom ook in onze eigen Nederlandse natuur meer geld zitten dan nu het geval is. Want onze wildconsumptie is in tien jaar meer dan verdubbeld, en slechts 10 procent komt nu van eigen bodem. Bovendien levert de jachtlustige medemens het landelijke gebied honderdduizenden euro’s op door de pacht die zij aan een gebiedsbeheerder betalen.
Juist de opbrengst van gebiedseigen scharrelvlees kan een landelijke streek meer cachet geven. Natuurorganisaties kunnen regelrecht van die opbrengst profiteren. Bijvoorbeeld via konikpaardenworst uit de Oostvaardersplassen met Frans Vera-keurmerk.
Zo wordt het gebied meer dan een proeftuin voor ecologen en vogelaars. Zelfs de horeca van het lelijke Lelystad krijgt zo iets gebiedseigen. Natuurbeheerders hebben de afgelopen tien jaar vaker dit soort voorstellen gedaan maar zij sneuvelden allemaal op de gevoelens van Volkert en vrienden.
Ook gewasschade door de miljoenen ganzen in ons land zou je zonder belastinggeld kunnen compenseren. Ganzenlever uit de Naardermeer of Friese weilanden kan bijvoorbeeld best smakelijk zijn. Een gebiedseigenaar zou met gecontroleerde jacht en verkoop van kwaliteitsvlees een aanvullende zakcent kunnen verdienen. Zo zien boeren de ganzen liever komen dan gaan.
En waarom mag een eskimo op de ijskap wel een zeehond doden en Texelse inboorlingen niet? Zeehonden zat op het Wad, al zal het gehuil van Lenie anders doen vermoeden.
De jaarlijkse opbrengst van zeiljacks van Texeler Waddenzeehondenbont zou weer gebruikt kunnen worden voor interessant ecologisch zeeonderzoek, waar nu niemand voor wil betalen. Morele bezwaren zijn er niet, iedereen loopt ook op koeienbont.
De extreem hoge populatie vossen in ons land geeft weidevogels als de grutto de genadeklap, want de slimme vos heeft lak aan het ecologisch evenwicht uit de theorieboekjes. Ook hier is een voor de natuurbescherming lucratievere oplossing te bedenken.
De dikke bontkraag of capuchon die hiphoppers nu onzichtbaar maakt voor de bewakingscamera, kan best gevoerd worden met Hollandse vossenvacht. Opbrengst uit dit bont kan weer naar een grutto-beschermingsproject.
Dan is er nog toerisme waarin ons wild in een meer levende vorm centraal kan staan. Tegenwoordig is whalewatchen ook mogelijk op de Hollandse Noordzee, door de grote toename van walvisachtigen. Volgens paniekberichten uit ecoland zouden hier meer walvissen en dolfijnen voorkomen door honger elders.
Maar ondanks die klaagzang is het eindresultaat positief: Meer Nederlanders kunnen nu dichter bij huis van de dieren genieten. Katwijker vissers die nu nog met sonar bewapend achter visquota aanjagen kunnen hier handig op in spelen.
Voor kwaliteit is een markt, als de marketing maar aanspraak maakt op ons hedonisme, en niet te oubollig wordt. Dagjesmensen kunnen een verblijf in ons nationale bos beëindigen met een stoofpotje vers geschoten Hollandse ree, een stuk smakelijker dan diepgevoren hert uit China. Vlees zat. Op onze Veluwe komt bijvoorbeeld een overschot aan bambi’s voor, en de Waterleidingduinen raken overbevolkt door damherten.
Per gegeten Hollands hert kan de restauranthouder een paar euro beleggen in een ecologisch fonds voor aankoop van nieuwe natuurgrond, die anders onder blokkendozenparken sneuvelt. Hij profiteert ten slotte direct van de natuur.
Het restaurant krijgt op haar beurt weer een keurmerk van bijvoorbeeld Natuurmonumenten met haar miljoen leden. We hoeven dus echt geen sabeltandtijger uit te zetten om van ons wildoverschot af te komen.
Aan schaars verkrijgbare kwaliteit hangt natuurlijk een exclusief prijskaartje omdat je jaarlijks een beperkt aantal dieren kunt oogsten. Maar er zijn genoeg mensen die daar bij gelegenheid voor betalen. Zeker gezien de dramatische prijs-kwaliteitverhouding in veel Nederlandse eetgelegenheden is het een verademing ook eens iets echt goeds te eten. Alleen moeten we eerst af van een breed verbreid vals sentiment.
Ook natuurorganisaties ontdekken dat de al dertig jaar durende klaagzang over hoe slecht het gaat, de natuurbescherming op lange termijn frustreert. Rob Wolters, directeur van de Europese natuurorganisatie ECNC pleit daarom voor een frissere benadering: Niet meer hameren op een ecologisch schuldcomplex maar meer marktdenken met oog voor lokale economie. Hij wil de valse tegenstelling tussen natuur en economie opheffen.
“Bijna iedereen maakt op vakantie gebruik van de natuur, en veertig procent van de Nederlandse dagtrips vindt ook in de natuur plaats”, zegt Wolters. “Er worden miljarden besteed door mensen die van natuurgebieden gebruik maken.
Maar tot nu toe betalen ze nauwelijks direct voor natuur en biodiversiteit aan landschapsbeheerders en boeren, zoals je dat bijvoorbeeld bij het Van Gogh-museum voor cultuur zou doen. Daardoor blijft de wil om dit groen te beschermen vaak op een lager pitje hangen.”
Natuur kan volgens Wolters direct geld opleveren, door het te verkopen als genotsproduct. Samen met de Europese Investeringsbank en de Rabobank ontwikkelt het ECNC daarom met nog twee andere Europese organisaties economisch verantwoorde natuurprojecten in Oost Europa. De exacte planinhoud wordt deze maand op het 100-jarig jubileumcongres van Natuurmonumenten gepromoot onder de jubelnaam Beautiful Europe.
Via toegangsheffing, toerisme en streekproducten als scharrelvlees en oeroswodka moeten plattelandsbewoners volgens Wolters meer verdienen aan de eigen landelijke omgeving. Kwaliteitsproducten moeten van een landstreek een merknaam maken. De naam Champagne bewijst dat dit niet onmogelijk is, en iedereen weet dat Beerenburg uit Friesland komt. Al zal het wat meer moeite kosten om een Poolse naam over de lippen te krijgen.
Ook de aandelen Rabo zullen niet de lucht inschieten bij de verkoop van boerenkaas. Maar als een bank geld wil investeren in behoud en ontwikkeling van landelijk gebied, in ruil voor een groen imago is dat mooi meegenomen. Zo hoeft alleen echt kwetsbare natuur met subsidie ondersteund te worden.
Andere vormen van natuurfinanciering kan plattelandsgemeentes weerhouden om hun landelijke kwaliteiten te verpesten met blokkendozenparken vol gesubsidieerde bedrijvigheid. Die vervolgens tevergeefs met hotspots als de Randstad moeten concurreren.
Vooral onder Paars is met miljoenen EU-subsidie en staatssteun landelijkheid gesneuveld rond provinciegaten, die veel beter op groenrecreatie en streekeigen kwaliteit hadden kunnen inzetten.
Juist in ons overbevolkte land wordt die kwaliteit steeds duurder betaald. Zelfs de grootste voorstander van meer asfalt wil zelf niet aan een snelweg wonen. Een landelijk gelegen huis levert daardoor veel meer op dan een huis aan de Newtonweg of Nijverheidslaan.
Makelaars die nu financieel profiteren van die landelijkheid kunnen uit de overwaarde best een wat groter deel in een eigen groen beleggingsfonds stoppen voor gebiedsverbetering. Puur uit eigenbelang, hoe mooier een huis ligt, hoe meer het oplevert.
De Rabobank experimenteert nu al met een streekrekening voor bewoners van Brabantse dorpen. Deelnemers als bedrijven, particulieren en gemeenten storten spaargeld op een gezamenlijke rekening waarbij de renteopbrengst in landelijke kwaliteit wordt geïnvesteerd.
Het eigen geld blijft wel voor eigen gebruik bereikbaar. Mensen zien in het omringende groen zo eigen geld hangen, en het onderhoud van eigen achtertuin kost minder belastinggeld.
Ook voor wildernis is geld de beste bescherming zolang mensen maar de mogelijkheid krijgen om er van te genieten. Het is gek dat mensen voor parkeren wel willen betalen maar terugschrikken bij intreeheffing in een natuurpark. In sommige Amerikaanse natuurparken werkt dat prima, dus ook van publiekszijde is een lichte mentaliteitsverandering wenselijk.
Voor het echt grote geld moeten we dieper in de grond kijken, bijvoorbeeld naar een miljoenen jaren oud natuurproduct: het Waddengas. Een exploratiemaatschappij die boort in natuurgebied kan van de vele miljoenen aan opbrengst een som geld in een eigen groen PR-fonds stoppen.
Waarmee het bedrijf een natuurbeheersorganisatie sponsort bij natuuraankoop in een deel van Europa waar natuur wel wordt bedreigd. ‘Dit natuurgebied wordt mede mogelijk gemaakt door Shell’. Het bedrijf profiteert op haar beurt van de aandacht voor haar modern maatschappelijk ondernemerschap en alle transacties blijven in particuliere handen.
Er zijn kortom legio ideeën om meer geld uit en voor natuur te halen dan nu gebeurt, zonder aanspraak op de staatsruif. De kleur van geld is groen. Alleen vraagt dat om een mentaliteitsverandering richting meer realisme, waarbij een einde komt aan de onnodige tegenstelling tussen natuur en economie.
De al dertig jaar overheersende mensvijandige visie op natuur die deze tegenstelling veroorzaakte, heeft zo meer schade toegebracht aan natuurbescherming dan de ecolobby zelf zal toegeven.
De natuur is er voor de mens en niet andersom. Zeker op de aarde anno nu en dit moet het uitgangspunt bij natuurbescherming zijn. Mensen bepalen welke natuur waarde heeft, en alleen natuur die mensen voordeel en genot geeft blijft behouden.
Niet alleen natuurfanaten genieten van natuur, er zijn vele varianten van natuurgenot die niet achter een hek hoeven plaats te vinden. Het idee dat alleen mensloze wildernis goed genoeg is moet daarom eindelijk eens in de prullenbak. De IJstijd is voorbij, en uit het Paradijs zijn we al langer verbannen
Het eerste dier dat ons mogelijk met de neus op de nieuwe feiten gaat drukken is de wolf, die in heel Europa lak heeft aan het Westerse wildernisverlangen. Een Duitse wolf die het op de heupen krijgt, kan met gemak Nederland bereiken, het langeafstandsrecord ligt sinds juli op 1100 kilometer.
Gezien de hysterie rond de poema is ons land daarop absoluut niet voorbereid. Men leeft hier nog in de waan dat het dier hier niet zou kunnen leven bij gebrek aan mythische oernatuur.
Terwijl de voor toeristen bijzonder sexy wolf, in tegenstelling tot de natuurlobby, wel met zijn tijd is meegegaan. Ons platteland, door velen neerbuigend ‘cultuursteppe’ genoemd, is hem goed genoeg. Eten zat met zwijntjes als ‘Sneeuwvlokje’ en de overvloed aan andere knuffeldieren. Het gaat namelijk goed met ons wild.
- Naschrift: mijn wolvenvoorspelling is meer dan uitgekomen…