In dit zaterdagverhaal reizen we door de tijd naar de Friese koningen, tot Radbodus II die door Karel de Grote (775) wordt onderworpen, of hij sterft mogelijk in ballingschap bij de Denen in 779. Vanaf dan leeft de Friese adel als leenheren onder absoluut Frankisch gezag. Het christelijk geloof kan zich definitief vestigen, en Friesland werd in ‘gauwen’ opgedeeld, Oostergo en Westergo.
Provincie van schaatsen en babyvoeding
Een in augustus 2020 verschenen boek ‘Friese Vorsten’ van de Bossche prof in de rechten (Tilburg), Antoine Jacobs richt zich op de periode van 342 jaar Friese koningen tot 775. De achterflap stelde uitdagend, misschien zelfs denigrerend:
Friesland had het eerste vorstenhuis in Nederland. Het verhaal daarover is eeuwenlang door barden bezongen en in volksverhalen verteld. Met de afzetting van Radboud II in 775 kwam het koninkrijk Friesland na 342 jaar ten einde.
Als troostprijs hebben de bewoners van de Lage Landen boven de grote rivieren zich nog een paar eeuwen Friezen mogen noemen (de Nederlandse kerk in Rome heet nog altijd de Friezenkerk!).
Totdat Holland ook die faam van ze wegnam en Friesland reduceerde tot een provincie van schaatsen en babyvoeding.
Als klap op de vuurpijl vinden heden ten dage Hollandse en Friese historici dat enkele koningen uit de geschiedenis geen koning mogen heten, maar gewoon ‘hertogen van de Franken’, en dat de overigen nep-koningen waren. Tijd voor een herwaardering van dit verhaal.
Moderne historici doen vrijwel nooit meer historisch onderzoek in de zin van ‘nieuwe onthullingen uit nieuwe bronnen’, zoals een nieuwe archeologische vondst of tekst. Ze zijn steeds bezig met ‘herwaardering’ en ‘de nieuwe interpretatie’, of ze willen oude ‘stigma’s’ verwijderen. Ze profileren kortom zichzelf.
De PROF opzichtig op de voorkant lijkt daarvan ook product. Ach ja, zo zijn babyboomers en hun nazaten…
Bij het tenenkrullende Redbad-boek van Sven Meeder zag je dat: na het lezen weet je niks nieuws, behalve dat er niets te weten valt, en dat je Sven Meeder nodig zou hebben om de bronnen over dat weinige weten te ‘ontkleuren’.
Ook in dit boek ‘Friese Vorsten’ krijg je een kroniek opgediend, waarvan onbekend is waar het historische begint en het apocriefe ophoudt. Maar geldt dat ook niet voor moderne geschiedenis en ‘het nieuws’?
Apocriefe (?) historie opnieuw herverteld
Jacobs baseert zich – zo lijkt het- geheel op de reeks humanistische geschiedschrijvers van rond de 16de eeuw, en het commentaar van Bolhuis van Zeeburg daarop.
Antoine Jacobs leek gezien zijn leeftijd een generatiegenoot van Pieter Winsemius. Die schreef over een andere al dan niet legendarische Friese prinses, Rowena, nog een boekje.
Winsemius zijn Globus is ook aan de universiteit van Tilburg gevestigd.
Winsemius is een gelatiniseerde Friese achternaam, die ‘Van Winsum’ geweest kan zijn. Zo was ook een katholieke geschiedschrijver, Maarten Hamkema (1550-1620) die zich vervolgens Martinus Hamconius ging noemen. Die kon latijn schrijven, dus de taal der geleerden.
Uit zijn boek over de Friezen uit 1609 stammen de platen die Jacobs nu weer hergebruikt.
Winsemius kan afstammen van de als historicus actieve Pierius Winsemius (1586-1644), schrijver van Ene Chronique ofte Historisch geschiedenisse van Vrieslant: Een bespreking van de (apocriefe?) geschiedenis van de Friese koningen van Friso in het jaar 313 voor de jaartelling tot Radbodus II.
Winsemius was op zijn beurt weer opvolger van de Leeuwarder geschiedschrijver Suffridus Petrus (1527-1597), die twee historische werken publiceert over de Friese geschiedenis in 1590 en 1593. Een andere van ‘de grote drie’ van die tijd was Bernardus Furmerius (1542-1616), waarvan ik nog geen werk heb gelezen.
Een andere geschiedschrijver uit die tijd was verder Ubbo Emmius (1547-1625), geboren in Oost Friesland en de latere rector van de RUG, die aan het katholiek-Spaanse gezag werd ontrukt. Emmius zou het werk van Suffridus Petrus afbranden, omdat hij teveel zou hebben geleund op het werk van de Harlinger organist Andreas Cornelius. (+ 1589)
Die leunde op zijn beurt op een bron, Ocko van Skarl (Ocko Scharlensis), die in 970 actief was. Die zou leunen op het (in het Latijn) geschreven werk van Solco Forteman (760), de broer van de bouwer van de Michaelskerk in Almenum (Harlingen), Gosse Forteman: de eerste kerk van Friesland.
Van hem zou dan dus de kennis zijn gekomen, dat ene Hertog Odolf in het jaar 377 het land van de Chauken (nu Oost Friezen) innam, zodat Groot Friesland tot aan de Wezer ontstond. Daarover bericht HW Steenstra al in 1842. Steenstra beschrijft de zelfde geschiedenissen, die Jacobs 180 jaar later nu weer op een rij zet.
De gekerstende Forteman (rond 760) zou de oerbron moeten zijn, waaruit we kunnen putten over de eerste Friese prinsen, krijgsheren en hertogen als Friso, Ascon, Grimoald met Stavoren als hoofdstad.
De oerbron moet nog gevonden worden?
Van Jacob van Lennep (De Roos van Dekema, 1832) komt de typering, dat Cornelius alles uit zijn duim zou hebben gezogen (humanistische vervalsing) In 1873 zou Bolhuis van Zeeburg van de historische betrouwbaarheid van die humanisten hun werk gehakt maken, in zijn ‘Kritiek der Friesche Geschiedschrijving’.
Jacobs verwijst met zijn voetnoten wel steeds naar Bolhuis van Zeeburg. Het is echter nu onduidelijk waar Jacobs die kritiek verwerkte, wat het apocriefe karakter aangaat. Hij doet namelijk claims als ’terug naar de historische realiteit’.
Wanneer je zonder voorkennis zijn boek leest, en je ziet steeds verwijzingen naar voetnoten in combinatie met zijn ‘prof’-titel, dan kun je denken dat hier sprake is van een ‘exacte’ geschiedschrijving, voor zover dat mogelijk is.
Immers, je kunt de huidige overheid met al haar leugens over het killervirus al niet vertrouwen en wat de media papegaaien. Dus wat is er dan nog waar van ‘de’ geschiedenis? Dat probleem lijkt in de moderne tijd met haar informatie-overdaad even urgent, als in vroeger tijden met juist een gebrek aan bronnen.
Over het werk van Suffrides Petrus schrijft PN Noomen:
De Gesta hadden, aansluitend bij het veel oudere thema van de Zeven Zeelanden, Friso zeven zonen toegedacht. Hun namen kent echter ook Andreas Cornelius nog niet. Evenmin kent deze de precieze genealogische relatie tussen Friso en de in 46 na Chr. gestorven prins Diocarus Segon, van wie alle latere Friese vorsten, Redbad incluis, af zouden stammen.
Suffridus’ meest ingrijpende eigen fictie was erop gericht dit gat te vullen. Friso’s zeven zonen kregen elk een naam, een biografie en nakomelingen (waaronder prins Diocarus Segon)
Dus dan kan Solco Forteman nog bestaan hebben…
Wanneer je de oerbron in het Latijn van Solco Forteman zou opduikelen, dan zou er misschien helderheid komen. Is die ooit gevonden? Aan de andere kant kun je weer al te ijverig al die oerbronnen als verzinsels afdoen, zo lijkt dit artikel in Oud Holland (2005) te stellen.
Eindelijk wat overzicht
De verdienste is dat Jacobs de zaak van de vroegst-Middeleeuwse Friese vorsten vanaf de Romeinse tijd lekker bondig op een rijtje zet, per opvolgende vorst. Al die namen en jaartallen, je verzuipt er al snel in.
Wie ook de uit 1842 stammende ‘Geschiedenis van Friesland’ van HW Steenstra in huis heeft en Wopke Eekhoff’s standaardwerk uit 1852, die weet, dat je het allemaal zo zeker niet kunt weten. Maar die geven die twijfel in hun eigen tekst ook steeds aan.
Een mooi voorbeeld van historische onzekerheid in het landschap, dat is een kaart van het oude Friesland, gemaakt in 1718 (hier in bezit), van Groot Friesland vanaf de Romeinse tijd. Hier plaatsen ze het Baduhennawoud in Westergo Friesland, waar de Friezen de Romeinen (900) versloegen in het jaar 28, zodat ze zich in Castellum Flevum verschansten.
- Hoe wist de kaartenmaker nu waar alles lag, zodat hij dat kon intekenen? Ik ben daar nog niet uit.
Archeologen deden opgravingen bij Velsen, ze haalden daar een Castellum naar boven. Dus niet op Vlieland aan de Vliestroom. Nu geloven ze dat ook dat Baduhennawoud niet in Westergo lag, maar bij Heiloo. Op die kaart zie je ook ingetekend staan, dat de huidige aalscholver-broedplaat ‘De Kreupel’ nog een bosbegroeiing had.
HW Steenstra bericht verder over de Fluesen, die toen nog met dicht woud begroeid zou zijn geweest (Elzenbroekbos en wilgenbos waarschijnlijk, groeiend op veen). Net als het Creilerbosch, dat bij uitdijen van het Flevum (Aelmere, latere Zuiderzee) in de golven verdween door afslag.
Alleen Creil in de Noord Oost Polder herinnert hier nog aan.
De tel kwijt bij jaartallen en vorsten
Bij het schrijven van mijn boek over de natuur van de Friezen, heb ik daarom maar al die verwijzingen naar koningen en vorsten over boord gegooid. Je raakt tel en jaartal toch al steeds kwijt, na een Dirk of 5 en een Floris of 5. Het is afdoende te weten, dat zij West Frisia in 1101 omdoopten tot Holland.
Bij HW Steenstra lezen we dat Karel Martel de slag bij de Boorne in 717 al zou winnen van Dux Poppo, terwijl moderne geschiedschrijving die op 734 zet, twee jaar na de slag bij Tours. Het is echter onjuist dus te stellen, dat na de afsplitsing van Holland (1101) Friesland helemaal wegzonk.
Het is onjuist te denken dat Redbad(begin 8ste eeuw) een ‘vrijheidsstrijd’ voerde, zoals de film suggereert (2018): de echte periode van de Friese Vrijheid stamt van daarna, in de christelijke tijd, toen West Friezen zich als ‘Hollanders’ vervreemdden.
Die romantisering zegt meer over het heersende anti-christelijke sentiment, dat je ook bij Luit van der Tuuk proeft. (De Friezen, 2014)
Juist van 1100-14/1500 liep de periode van de Friese Vrijheid, waarbij de Friezen met ge/misbruik van een bij elkaar verzonnen Karels-privilege hun soevereiniteit claimden ten opzichte van bijvoorbeeld Gelderse hertogen en Hollandse grafen. Oebele Vries verhaalt daar nog over in ‘Het Heilige Roomse Rijk en de Friese vrijheid’. (proefschrift RUG, 1986)
Toen de Humanistische geschiedschrijvers (alle voornoemde) in de zestiende eeuw actief werden, had de Hertog van Saksen (1498) die periode net be-eindigd. Niet veel later begon met het Protestantisme (1518) toen een nieuwe vrijheidsstrijd/slag voor nieuwe onderdrukkers, met de slag bij Heiligerlee (1568) in Vrieslant als startschot.
Het Plakkaat van Verlatinghe (26 juli als papieren middelvinger naar de Spaanse koning, de toenmalige globalistische macht. Nederland wilde zelf globalistisch speler worden op het handelstoneel. Toen begon de geschiedsvervalsing pas echt. De Nederlanders onder Duitse knoet (de Oranjes) gingen zich met de Batavieren identificeren als hun stamvaders, stichtten Batavia Stad in Indonesie.
Maar dat had natuurlijk Frisia moeten zijn. Zoals ‘Groningen’ tot zeker 1600 nog Friesland heette. In het Groninger archief zijn zegels bewaard gebleven van rond 1600 met de latijnse tekst ‘Sig(illum) Stat(uum) Frisaie inter Amas(um) et Lav(icum)’ ofwel ‘Het zegel van de Staten van Friesland tussen de Eems en de Lauwers’.
Brabo-prof Antoine Jacobs kan afstammen van Franken. Dus als hij nu Friesland aanvalt als het land van schaatsen en melk, dan herhaalt hij slechts een poging van zijn voorouders om onze Friese identiteit uit te hollen. Maar wij zijn er nog steeds.
Friesland heeft van alle provincies nu nog steeds de sterkste identiteit. Misschien dat dit een steen des aanstoots is bij moderne multiculti-globalisten met hun viruswaan en klimaatonzin? Maar goed, ik heb dan ook geen PROF-titel, ben slechts LDB (lul de behanger) Rypkus Zeilmakius.
Wij zullen zowel Holland als Groningen weer heroveren uit vijandige hand, en haar rechtmatige naam Frisia teruggeven. 🙂 Fryslan Frij!
Moin moin!