Vanaf een uitkijkpunt bij de Hege Gerzen heb je uitzicht over de Steile Bank, een grind- en zandbank in de voormalige Zuiderzee tussen Oudemirdum en Lemmer. Behalve flamingo’s moeten daar af en toe ook nog zeehonden rusten.
Deze vogelaar spotte er twee in de zomer 2014. Ook Ecomare bevestigt dat er zeehonden in het IJsselmeer bleven leven, en de eigenaar van de strandtent bij de Hege Gerzen heeft ze wel gezien.
Ze vissen op bot, spiering maar ook snoek.
We grijpen de Zuiderzeehonden even aan om te kijken in deel 5 van Zuiderzee-leaks: hoe wetenschappelijk zijn wetenschappelijke aantal-schattingen van zeehonden uit vroegere jaren?
En hoeveel Zuiderzee-honden zijn er in de Zuiderzee geweest, dus voordat de Afsluitdijk (1932) en polders kwamen? Er moeten vele honderden op vis gejaagd en geleefd kunnen hebben. Maar ze werden wel sterk vervolgd in tijden dat de visserij van hoger belang werd geacht dan de voedselbehoefte van zeehonden.
Hoeveel Zuiderzeehonden er ooit geleefd hebben, daar zijn de meningen over verdeeld. Het oude krantenbericht uit 1878 meldt dat er bij Urk wel 1000 van dit ‘schadelijk gedierte‘ op een bank werden gespot. Daar waren die Urkers zo blij niet mee. Want ‘iedere hond verslindt dagelijks wel 200 haringen‘, zo meldt de Zwolsche Courant.
Imares schat zeehonden-aantallen
Betrouwbare populatie-schattingen over de vroegere populatie ontbreken ook. Je vindt na een rondje internet bijvoorbeeld dit rapport uit 2002 van de zeehondologen Peter Reijnders en Sofie Brasseur uit 2002. Ze doen een poging de historische Waddenzee- en Zuiderzee populatie te reconstrueren.
Vliegtuigtellingen begonnen pas incidenteel in 1959, en wat meer systematisch vanaf 1974. Meer dan anekdotes zoals in bovenstaand krantenbericht hebben we niet.
Toch waagden Reijnders en Brasseur een poging om data te maken waar er geen zijn voor 1900-1959. Dan krijg je dit soort populatiegrafieken te zien voor de Waddenzee minus Zuiderzee te zien. Dus tussen de 8.000 en 18.000 zeehonden.
Robbenplaat
Hun reconstructie oogt heel wetenschappelijk. En die mediaan met een schatting voor 15 duizend Waddenzee-honden duikt dan vervolgens weer op in rapporten voor beleidsmakers in 2013 met onderstaande grafiek daarin: nu is Brasseur de hoofdauteur. Ditmaal zonder onder en bovengrens.
De bovenste grafiek uit 2013 is dus ontstaan uit die van 2002. Peter Reijnders en Sofie Brasseur schrijven in 2002 deze verzameling van 5 aannames op:
Uitgaande van de telling van 1.250 dieren in 1959 (1), zal het aantal zeehonden rond 1900 tussen de 7.000 en 17.000 hebben bedragen (2) en meer waarschijnlijk circa 15.000 zijn geweest (3). Door het afsluiten van de Zuiderzee en de Lauwerszee is een deel van het leefgebied van de zeehond verdwenen.
In de Zuiderzee zijn door Havinga (1936) groepen zeehonden geteld van maximaal 40 individuen, omdat er niet veel droogvallende zandbanken in de Zuiderzee zouden zijn geweest (4). Er zullen maximaal 1.000 zeehonden in de Lauwerszee en Zuiderzee hebben geleefd.(5)
Op deze historische kaart uit 1658 zie de droogvallende platen in de Zuiderzee. Je kent mogelijk nog wel de Robbenplaat– naam van het kansloze industrieterrein in de Wieringermeer-polder waar je langsrijdt over de A7. Het lijkt dat op die locatie boven Medemblik en tussen het eiland Wieringen voldoende droogvallende platen waren voor ze om te rusten. In 1658 dan.
Ook de Kreupel boven Enkhuizen staat hier al op. Dat is de plek waar ze met baggerslib uit de vaargeul Lemmer-Amsterdam in 2002-2004 weer een vogel-eiland maakten voor de visdieven. Op de kaart zie je verder langs de gehele Gelderse kust tot de IJsselmonding droogvallende platen liggen.
Premies voor doden van zeehonden vanaf 1900
De R-waarde (0,13 en 0,05) bij Reijnders en Brasseur in de eerste grafiek staat voor ‘recruitment‘. Dat betekent: aannames over de jaarlijkse populatie-aanwas, dus het aantal pups dat ze krijgen. Die aanwas is afhankelijk van de populatie-dichtheid zo stelt Reijnders. Bij grote populaties tegen hun limiet, krijgen zeehonden minder jongen. Maar die populatie-dichtheid hangt weer samen met voedsel, niet met rustgebied.
Dat zie je ook bij hertjes gebeuren. Draagkracht en dus de hoeveelheid aanwas die overleeft, die hangt af van voedsel. Bij de Oostvaardersplassen zie je door voedselgebrek na de winter tientallen procenten van de aanwas de hongerdood sterven: die eeuwige rustplaats vinden ze niet door gebrek aan rustgebied.
Dus niet de hoeveelheid rustgebied bepaalt een populatie- in het geval van zeehonden de zandbanken- maar voedsel, dus vis. De bewering ‘er waren maar 1000 in de Zuiderzee en Lauwerszee’, en dus maar enkele honderden in de Zuiderzee omdat ze niet genoeg zandbanken hebben, is dus een loze bewering. Zeehonden leven van vis, niet van zandbanken. Maar hoeveel waren er dan wel?
De schatting van het krantenbericht uit 1878 geeft op de Staart van Urk een stuk of 1000. Maar dat kan een forse overschatting zijn van Urker vissers, die iedere zeehond twee teveel vinden. Meer dan dit soort anekdotes over de Zuiderzeehond bestaan helaas niet.
Populatie reconstrueren uit Premies voor dode zeehonden
De andere databron waarop Reijnders de zeehond-aantallen reconstrueert is op basis van jacht-statistieken. Helaas zijn die alleen op nationaal niveau bekend, dus met Zeeland, de Delta en de Waddenzee samen.
In 1900 keerde de Staat zo premies uit voor 1014 gedode zeehonden, in 1914 voor 1078 gedode zeehonden, gemiddeld gingen er een dikke 1000 het hoekje om met als uitschieter 1931: liefst 1591 zeehonden gedood, met tussen 1924-1928 en 1934-1938 even een uitroei-pauze. Toen werden de premies tijdelijk opgeschort, dankzij de lobby van natuurbeschermers als Van Tienhoven (bestuur Natuurmonumenten)
De aanname van Reijnders en Brasseur is dan: Wanneer je decennia-lang zoveel zeehonden kunt blijven doden zonder dat de populatie achteruit gaat, dan oogst je niet meer dan er bij groeit. Er was dan sprake van duurzame oogst van zeehonden, ze konden die sterfte makkelijk aan.
Als je dan dus een ‘normale’ populatie-groeifactor hanteert van 13 procent (R 0,13). En 1000 is wat je er gemiddeld afhaalt…dan kun je dus aannemen dat er op nationaal niveau – dus 100 procent- zo’n 7692 zeehonden waren, de 8000 die we zojuist lazen.
Hanteer je een normale groeifactor van 5 procent (R 0,05), dan waren er liefst 20 duizend zeehonden in 1900.
Biologie op een Bierviltje
Van beide berekeningen haalt Reijnders dan de 1000 Zuiderzee/Lauwerszee-honden af. Et voila, zo ontstaat het nationale aantal zeehonden van Delta en Waddenzee in 1900. Een aantal, dat tot in 2013 echoot in beleids-publicaties.
Ga je tussen die 8000 en 20 duizend in zitten om genuanceerdheid en wetenschappelijke voorzichtigheid te veinzen, dan kom je op 14 duizend zeehonden. Met nog wat aannames omgord kunnen het ook 15 duizend zijn, zoals in het WOT-rapport van 2013.
Maar volgens mij maakt het WOT-rapport dus een fout, doordat ze de populatie voor Delta + Waddengebied presenteren als ‘populatie Waddenzee’. Die Wadden-populatie lijkt dan wel erg groot, tegen de 15 duizend, zeker vergeleken met anno nu: 6-8000.
Als er ongeveer 4000 zeehonden leefden in de Zeeuwse en Zuidhollandse Delta (andere aanname Reijnders), dan moet je die van beide onder-en bovengrenzen afhalen: 3000-13000 (dus mediaan 8000, zoals de huidige Wadden-populatie) hou je dan over als schatting voor de Waddenzee. Een aantal dat nog vrij hoog moet zijn bij al die vervolging, tenzij je het voedselgebied van de Zuiderzee mee telt. Dat zat tjokvol ansjovis en Zuiderzee-haring. En dus met zeehonden.
Ze kunnen een iets ander gemiddelde van ‘gedode zeehonden’ gehanteerd hebben dan mijn 1000, met nog wat correcties voor andere factoren als migratie en natuurlijke sterfte. Maar meer dan hierboven uitgelegd volgens de Biologie-op-een-bierviltje-methode doen ze niet, om de in dit bericht getoonde grafiek te maken.
De zeehond-losung
Uit het proefschrift van Pieter ’t Hart ( de zoon van…) ‘Zeehondenjacht in Nederland (1591-1962)’ kun je lezen wat ze met die Urker zeehonden wilden doen begin 20ste eeuw. De piloot in de burgerluchtvaart, gebruikte alle loze uren tussen de vluchten door om de jachthistorie in kaart te brengen op zeehonden. Mijn Facebook-vriendin Lenie ’t Hart stuurde me het proefschrift op.
Voor een dode vrouwtjes-zeehond betaalden ze 3 gulden vanaf 1900. Dat is een enorm bedrag voor die tijd, en zo ontstonden beroepsjagers. Een arbeider uit de ‘Bartje’ (het Drentse ‘ik bid niet voor brune boanen‘-ventje) kreeg immers maar 12 gulden in de week in 1928. De zeehonden uit het krantenbericht zaten op de Staart van Urk. Die werden vanaf 1914 extra aangepakt, onder druk van clubs als Vereniging tot Bevordering van de belangen der Zuiderzee-Visscherij.
Een nieuwe Kamer-Commissie voor de Zeehonden boog zich over het zeehonden-vraagstuk, wat zij ‘de zeehondenplaag’ noemden, met een rapport op 31 maart 1914 . Zo beschrijft ’t Hart op blz 210 hun bevindingen:
Overgaande tot de bespreking der eigenlijke vraag, welke middelen in het werk dienen gesteld, om de zeehonden van onze kusten af te houden, is de commissie eenparig van meening, dat zulks alleen kan gebeuren door rustelooze vervolging en dat op het dooden van iederen zeehond een premie moet gesteld worden; dus behoud van het premiestelsel
Ondanks de hoge kosten, bleef het premiestelsel bestaan door de vanzelfsprekende politieke waardering voor de visserijsector.
Moderne Zuiderzeehonden, levensvatbaar?
In alle kustgemeenten konden zeehonden-vangers toen zeehonden aanbieden om zo de premie te innen. Gemeentes betaalden cash, en declareerden de onkosten bij het rijk. Dus veel rust zullen ze niet gekregen hebben op de Robbenplaat.
Toch was er toen ook al protest vanuit de natuurbeschermers-hoek, zoals door Van Tienhoven (Bestuurder sinds 1905 van Natuurmonumenten), wiens kritiek ‘Niet Malsch’ zou zijn geweest. Want: (blz 217 proefschrift)
Wel drong ik er in mijn rapport van 12 oktober 1920 en ik dring er thans nog op aan, dat zoo mogelijk wetenschappelijk zal worden uitgemaakt, welke en hoe groot de schade is, die de zeehonden aan de visscherij toebrengen
Van Tienhoven was aanhanger van de onder natuurbeschermers (en jagers) heersende eugenetische idee, dat de zeehond de zwakkere vissen uitwiedde, en dus als gezondheidspolitie van de populatie optrad. Volgens Tienhoven zou in 1918 de populatie zeehonden al achteruitgaan door jachtdruk. Dan zou de zeehonden-oogst in 1918 dus al niet duurzaam zijn.
Waarschijnlijk zagen die Urkers in 1878 dus dubbel. Door vervolging moeten er al minder zijn geweest dan mogelijk zonder jachtdruk. Hoeveel, dat valt niet te achterhalen. En de schattingen van Wageningen UR moet je met een dusdanige zak zeezout nemen dat je daar ook niet op kunt varen. Die zijn eerder veel te hoog dan te laag. En voor de Zuiderzee dus te laag.
Tot in 1970 werd er in Nederland nog in zeehondenhuiden gehandeld, nadat in 1962 hier de jacht al officieel was gesloten. In Duitsland en Denemarken bleef tot 1978 nog zeehondenjacht bestaan. Toen waren er nog maar zo’n 500 zeehonden over in de Waddenzee.
De zeehonden die nu nog in het IJsselmeer rondzwemmen kwamen waarschijnlijk via de sluizen van Kornwerderzand en Den Oever binnen. Over het leven van de huidige Zuiderzeehonden en hun populatie is niets bekend, niemand die er dus aandacht aan schenkt. Omdat er geen vraag uit de beleidsbureaucratie bestaat naar kennis over die dieren, en dus is er geen budget voor onderzoek.
De moderne Zuiderzeehonden moeten het prima naar de zin hebben. Er is vis genoeg, niemand die ze nog kwaad doet. Er is nauwelijks visserij meer die met ze concurreert om bot en spiering. Want toerisme, natuurorganisatie-bescherming en scheepvaart zijn nu van hoger belang bij beleidsmakers dan visserij.
Er blijven ongetwijfeld nieuwe zeehonden bij komen via Kornwerderzand: tot in Maastricht zijn zeehonden gevonden, die de Maas op zwommen. Dan is zo’n Afsluitdijk passeren via de sluis ook een koud kunstje.
Tja, een betere verbinding tussen Waddenzee en IJsselmeer zou stellig leiden tot een bepaald zeehondenbestand in het IJsselmeer. Tussen Voordelta en Grevelingen heb je de Brouwerssluis, een inlaat met twee kokers van 6,5 bij 4 m. Zeehonden maken daar al jaren gebruik van en wel in die mate dat zich in de Grevelingen nu permanent tussen 60 en 100 Gewone zeehonden ophouden en zich daar ook voortplanten.
Dus het gaatje van rond 50 vierkante meter is daar groot genoeg.
Problemen met eventuele zoutwateroverlast kun je oplossen, dat is al vaker vertoond.De toppredator zeehond hoort er samen met de otter natuurlijk gewoon bij in en rond het IJsselmeer. Wellicht vismigratierivier geschikt?
“Ecologie 21ste eeuw” zal dan ook wel voor herstel estuarien Haringvliet zijn?